Een procedure wordt ingeleid door middel van een verzoekschrift of een dagvaarding. Welk middel wordt gebruikt, hangt af van het aard van de vordering en het geschil. Betreft het een vordering, dan wordt de procedure veelal ingeleid met een dagvaarding en wordt een exploot hiervan uitgereikt aan de wederpartij. Hoe zit als een partij geen woonplaats heeft in Nederland maar wel een brievenbusadres? Daarover ging een recente procedure bij de rechtbank Rotterdam.
Gevolgen van onjuiste betekening
De wet stelt strenge vereisten aan de betekening van een dagvaarding. Is deze op de juiste wijze betekend en verschijnt de wederpartij niet, dan zal de rechter tegen die partij verstek verlenen. Dat houdt in dat de rechter de vordering van de eisende partij zal toewijzen, tenzij deze hem ‘onrechtmatig of ongegrond voorkomt’. In de praktijk wordt de vordering van de eisende partij echter altijd toegewezen in het verstekvonnis. De partij heeft tot aan het wijzen van het verstekvonnis -4 weken, in kantonzaken vaak veel korter- de mogelijkheid het verstek te ‘zuiveren’. In dat geval wordt de procedure op tegenspraak voortgezet.
Geen woonplaats?
In deze procedure gaat het om een geschil waarbij de zorgverzekeraar een bedrag claimt van een kleine €500,- in verband met niet-betaalde rekeningen en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde, A, heeft een zorgovereenkomst met de zorgverzekeraar en heeft geen (bekende) woonplaats in Nederland. Gedaagde is niet op de zitting verschenen. De rechter beoordeelt of de dagvaarding op de juiste manier is betekend en of gedaagde aldus op de hoogte is gebracht van de procedure. Is dat niet het geval, is de dagvaarding nietig.
Verstekverlening?
Uit de BRP-gegevens van de gemeente Den Haag blijkt dat gedaagde een bekend briefadres in Den Haag heeft. De dagvaarding is vervolgens openbaar betekend aan de Officier van Justitie bij de rechtbank te Rotterdam en een uittreksel van het exploot van de dagvaarding is op 9 mei 2018 aangekondigd in de Staatscourant. Een afschrift van het exploot is verzonden naar het briefadres van A.
Prejudiciële vraag
De kantonrechter oordeelt dat er in de rechtspraktijk momenteel geen overeenstemming is met betrekking tot de vraag of deze wijze van betekenen geldig is. Zij oordeelt dat hierover verdeeldheid bestaat bij de feitelijke instanties en in meerdere geschillen aan de orde is of kan zijn. Zij stelt aan de Hoge Raad de volgende vragen:
1. Geldt een door een persoon in de BPR opgegeven briefadres als gekozen woonplaats als bedoeld in artikel 1:15 BW?
2. Zo ja, dienen exploten op grond van artikel 46 Rv betekend te worden op dit adres?
3. Zo ja, maakt deze gekozen woonplaats ook (uitsluitend) de rechter van deze woonplaats bevoegdheid om kennis van het geschil te nemen zoals bedoeld in artikel 99 Rv?
4. Zo niet, is een openbare betekening van het exploot als bedoeld in artikel 54 lid 2 Rv voldoende of moeten en/of kunnen er bij een bekend briefadres en/of andere bekende gegevens (zoals bijvoorbeeld een e-mailadres) nadere eisen worden gesteld?
Tussenvonnis
De Hoge Raad zal zich te zijner tijd uitlaten over de vraag of een in de BRP opgegeven briefadres ook wordt aangemerkt als gekozen woonplaats in de zin van art. 1:15 BW. Zo ja, dan kunnen dagvaardingen vanaf dan rechtsgeldig worden betekend aan in de BRP opgegeven briefadressen. Overigens oordeelde het hof Den Haag al in januari dit jaar dat een brievenbusadres geldig is en dat in dat geval een openbare betekening van het exploot ertoe leidt dat de dagvaarding nietig is. Over de vraag of een brievenbusadres daadwerkelijk geldig is als gekozen woonadres in de zin van art. 1:15 BW, zal de Hoge Raad binnenkort definitief beslissen. Heeft u naar aanleiding hiervan een vraag, informeert onze advocaat procesrecht u graag nader.
Noot
Naschrift van de auteur: inmiddels heeft de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad geconcludeerd op de gestelde prejudiciële vragen bij arrest van 9 mei 2019.