Al in een eerdere blog schreef onze advocaat over de mogelijkheden om een omgangsregeling te wijzigen, bijvoorbeeld omdat een ouder de afspraken uit een omgangsregeling niet (geheel) nakomt. Is het verzuim ernstig en structureel van aard dan is een alternatieve optie – afhankelijk van de omstandigheden – om nakoming van de omgangsregeling af te dwingen via een kort geding. Hoe werkt dit in de praktijk? Dat legt onze advocaat personen- en familierecht uit aan de hand van een recente uitspraak.
Doen of nalaten
De wet bepaalt dat de rechtbank – op verzoek – een ieder kan veroordelen om iets te doen of na te laten. Bij een omgangsregeling gaat dat aldus om een doen, namelijk om de gemaakte afspraken uit de omgangsregeling na te komen. De rechtbank koppelt daar nooit ambtshalve (zelfstandig) een dwangsom aan, maar dat moet expliciet verzocht worden.
Voorlopige omgangsregeling
Gaan ouders uit elkaar? Vaak is het eerste stadium dat de rechtbank alsdan een voorlopige omgangsregeling vaststelt. Dat komt omdat het vaak maanden kan duren voordat de rechtbank in een bodemprocedure een definitieve beslissing geeft op de omgangsregeling. De ouders kunnen een voorlopige omgangsregeling aanvragen via een zogenoemde voorlopige voorziening.
Omgangsregeling bodemprocedure
Stelt de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vast? Dan is dat vaak tijdelijk. In de praktijk kan een voorlopige omgangsregeling vaak tot frictie leiden, omdat de rechtbank de belangen van het kind en de ouders maar beperkt kan toetsen. Daarom kan het voorkomen dat de rechtbank in de bodemprocedure de (voorlopige) omgangsregeling vooralsnog wijzigt. Alleen als er concrete aanwijzingen zijn dat een voorlopige omgangsregeling niet in het belang van het kind is, zal de rechtbank het verzoek weigeren. Dat komt echter weinig voor, want een omgangsregeling is vaak sterk in het belang van het kind.
Nakoming vorderen
Vervolgens hebben de ouders zowel bij een voorlopige als definitieve omgangsregeling de mogelijkheid om nakoming af te dwingen. Bij de eerste keer kunnen de ouders al om een dwangsomveroordeling vragen. De rechtbank wijst dat bij de eerste keer echter niet vaak toe, omdat er vaak geen concrete aanwijzingen zijn dat de ouder de omgangsregeling (naar verwachting) niet zal nakomen. Is er eenmaal een omgangsregeling en komt de ouder de afspraken niet na, dan kan de andere ouder een kort geding starten en vragen om de andere ouder te veroordelen tot nakoming. Als prikkel kan de ouder dan verzoeken om aan die veroordeling een dwangsom te koppelen.
Vervangende toestemming erkenning & omgangsregeling
Dit laatste deed zich ook voor bij een recente procedure bij het Hof Den Haag. Kort samengevat waren de feiten daarbij als volgt. De ouders hadden een kind dat was geboren in 2016. In 2018 startte de vader een procedure om vervangende toestemming te krijgen om het kind te mogen erkennen. De rechtbank wees dat verzoek toe. Ook verzocht de vader de rechtbank om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen. Hierin ging de rechtbank mee: kort samengevat zou de vader het kind elke donderdag van 16.30 tot 18.30 bij zich hebben en na drie weken om de 14 dagen op de zaterdagmiddag.
Onderlinge afspraken ouders
Vervolgens boog de rechtbank in de bodemprocedure zich over een definitieve omgangsregeling. Dit was in december 2018. Tijdens de zitting maakten de ouders onderling afspraken en kwamen zij tot een overeenstemming, zodat de rechtbank vooralsnog geen uitspraak hoefde te doen. Kort gezegd was de omgangsregeling als volgt:
– de minderjarige zou eenmaal in de veertien dagen, in de oneven weken, van zaterdag 12.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijven;
– de minderjarige zou iedere week op één doordeweekse dag van 16.30 uur tot 20.00 uur bij de vader verblijven, in onderling overleg af te spreken;
– de minderjarige zou op 8 januari (verjaardag oma vaderszijde), 24 maart (verjaardag opa vaderszijde) en 20 juni (verjaardag man) van 16.30 uur tot 20.00 uur bij de vader verblijven en op 27 januari (verjaardag oma moederszijde), 8 februari (verjaardag opa moederszijde) en 19 december (verjaardag vrouw) bij de moeder;
– de minderjarige zou tijdens de voorjaars-, mei- en kerstvakantie (na 1 maart 2019) gedurende één week (telkens de even week) van maandag 12.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man verblijven;
– de minderjarige zou gedurende de laatste twee weken van de zomervakantie bij de vader verblijven van maandag 12.00 uur tot en met zondag 18.00 uur;
– de overdracht van de minderjarige zou iedere keer plaatsvinden bij oma vaderszijde.
Wijziging omgangsregeling
In maart 2019 startte de moeder vervolgens een nieuwe bodemprocedure om de omgangsregeling te wijzigen. In de tussentijd kwam zij echter de afspraken van de procedure van december 2018 niet na: de vader startte daarop een kort gedingprocedure bij de rechtbank Rotterdam. Hij vorderde daarbij nakoming en vroeg een dwangsomveroordeling van €500,- per dag. De kort gedingrechter wees het verzoek toe.
Hoger beroep
Daarop ging de moeder aansluitend in hoger beroep. Zij stelde zich op het standpunt dat de huidige omgangsregeling niet in het belang van het kind was, omdat hij onvoldoende rekening hield met diens veiligheid. De voorlopige omgangsregeling verliep volgens haar al niet goed omdat het kind vaak vermoeid en overprikkeld thuiskwam. Ter verdere onderbouwing voerde zij – kort samengevat – aan dat de huidige omgangsregeling niet in het belang van het kind was en achtte het daarom ontoelaatbaar dat zij zou worden veroordeeld tot nakoming.
Kort geding als ordemaatregel
Het hof overwoog echter dat een kort geding bedoeld is als ordemaatregel. Dat betekent dat de inhoudelijke kant van de omgangsregeling in principe in een bodemprocedure aan de orde moet komen. Omdat partijen nu eenmaal afspraken hadden gemaakt, moest de moeder zich daaraan houden. Bovendien bleek uit de eerdere procedures dat het juist de moeder was die de omgangsregeling niet (geheel) nakwam. Gelet daarop wees het hof de vordering van de vader toe. In de (nieuwe) bodemprocedure zal moeten blijken of de omgangsregeling eventueel alsnog gewijzigd moet worden.