Het is een veel verzochte voorziening: een uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het houdt in dat een rechtsmiddel, zoals hoger beroep, de tenuitvoerlegging van het vonnis niet schorst. Vaak wilt de ‘verliezende’ partij wel dat de ‘winnende’ partij zekerheid stelt, om te voorkomen dat zij met lege handen staat als zij later alsnog gelijk krijgt. In een recente procedure bij de Hoge Raad diende ons hoogste rechtscollege een oordeel te geven over de vraag of zulks mogelijk was ten aanzien van een gewezen arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 oktober 2017. Wanneer is zekerheidsstelling bij een uitvoerbaarverklaring bij voorraad mogelijk? Onze advocaat procesrecht legt het uit aan de hand van een recent arrest.
Geding in cassatie
De feiten in cassatie waren als volgt. Eiser in eerste aanleg stelde een vordering in tot betaling van €35.865,15 van gedaagde. In eerste aanleg wees de rechtbank de vordering ten aanzien van gedaagde af, maar wees de vordering ten aanzien van [betrokkene 1] toe. In de hoger beroepsprocedure werd de uitspraak van de rechtbank vernietigd en werd gedaagde in hoger beroep (geïntimeerde) alsnog veroordeeld tot betaling.
Cassatieberoep en incidentele vordering
Gedaagde stelde tegen de uitspraak in hoger beroep cassatie in (en werd dus eiser in cassatie). Zij wilde zekerheid hebben dat gedaagde in cassatie ook na de beoordeling van de procedure in cassatie nog over het door eiser in cassatie verschuldigde bedrag zou beschikken. Daarom diende zij een incidentele vordering tot zekerheidsstelling in, zodat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het Hof niet tot gevolg zou hebben dat eiser nadien met lege handen zou staan. Zij verlangde dat aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde zou worden verbonden dat gedaagde zekerheid zou stellen in de vorm van een bankgarantie ter waarde van €53.875,70.
Zekerheidsstelling en maatstaven
Gedaagde diende daarentegen verweerschrift in, welke strekte tot afwijzing van de vordering tot zekerheidsstelling. De Hoge Raad kwam, onder verwijzing naar een eerder door haar gewezen arrest, tot het oordeel dat onder deze omstandigheden de voorwaarde van zekerheid kon worden verbonden aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Volgens de Hoge Raad komt het daarbij aan op een afweging van belangen die volgens die maatstaven moeten worden gemaakt. Daarbij zullen mede de gevolgen moeten worden betrokken voor degene die in de hoger beroepsprocedure de vordering kreeg toegewezen.
Restitutierisico als weigeringsgrond?
Eiser stelde dat hij een aanzienlijk restitutierisico loopt, omdat hij niet bekend is met het inkomen of vermogen of enige bedrijfsactiviteit van gedaagde. Daarnaast voldeed gedaagde niet aan haar wettelijke verplichting de jaarrekening te publiceren. Zulks had tot gevolg dat eiser niet in staat was de vermogenspositie van gedaagde te beoordelen. De laatste jaarrekening van gedaagde dateerde uit 2006. Volgens eiser bestond dan ook de vrees dat een betaalde vordering aan gedaagde zou worden doorgesluisd of dat verhaal van een restitutievordering anderszins illusoir zou zijn.
Betwisting restitutierisico, want volledige openheid?
Gedaagde betwistte het restitutierisico, en voerde daartoe aan dat zij jaarlijks belastingaangifte deed en stelde over voldoende inkomen en vermogen te beschikken. Ook wees zij erop dat eiser volledige inzage heeft gehad in de boekhouding van gedaagde nadat zij daartoe door de rechtbank was bevolen. De Hoge Raad oordeelde dat dit echter een onvoldoende weerlegging van het restitutierisico was. Gedaagde had immers niet weersproken dat zij sinds 2006 niet meer voldeed aan haar wettelijke verplichting jaarrekeningen te publiceren. Ook had zij niet nader onderbouwd wel over voldoende inkomen en vermogen te beschikken. De Hoge Raad wees de voorwaarde van zekerheidsstelling aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad dan ook toe.