Eenhoofdig gezag

De situatie waarbij een ouder, met uitsluiting van de ouder, zelfstandig het ouderlijk gezag uitoefent.

Een kind dat wordt geboren binnen een huwelijk of geregistreerd partnerschap, staat automatisch onder ouderlijk gezag van beide ouders. Als ouders daarna uit elkaar gaan, kunnen zij gezamenlijk of op verzoek van één van hen het ouderlijk gezag wijzigen. Het ouderlijk gezag komt dan één ouder toe. Dit heet ook wel eenhoofdig gezag.

Een verzoek tot wijziging van het gezag in eenhoofdig gezag gaat via de rechtbank. Bijstand van een advocaat is daarbij verplicht.  De rechtbank kan een ouder onder meer met het eenhoofdig gezag bekleden is als de omstandigheden zijn gewijzigd: bijvoorbeeld omdat het kind (vrijwel) alleen bij één ouder woonachtig is, of omdat door andere omstandigheden gezamenlijk gezag niet wenselijk is. Een andere grond is art. 1:251a BW: daarin bepaalt de wet dat de rechter het gezamenlijk gezag kan wijzigen als de uitoefening daarvan door beide ouders schadelijk is voor de ontwikkeling van het kind. De rechtbank toetst hierbij aan het klemcriterium.

Naast deze gevallen kan de Raad voor de Kinderbescherming bij de rechter een verzoek tot ontzetting uit het ouderlijk gezag indienen. Dat zal worden gedaan als de Raad voor de Kinderbescherming van mening is dat de ouders ongeschikt zijn om het kind op te voeden.

Wetsartikel Art. 1:251a BW; art. 1:253n BW
Synoniemen Wijziging ouderlijk gezag