Wanneer een (proces)partij over bepaalde bewijsstukken beschikt die relevant zijn voor een procedure, kan de wederpartij onder die stukken bewijsbeslag leggen. Dit is m.n. relevant wanneer de vrees aanwezig is dat anders bepaalde bewijsstukken zullen worden vernietigd, bijvoorbeeld wanneer het gaat om digitale gegevensdragers zoals laptops en mobiels. Een partij die een verzoek indient tot het leggen van bewijsbeslag moet wel voldoen aan de waarheidsplicht, anders kan de andere partij het beslag relatief eenvoudig opheffen. Onze advocaat procesrecht illustreert dit laatste aan de hand van een recente procedure.

Bestaan concurrentie- en relatiebeding

Eiser in de procedure, A, was een medewerker bij het (nieuwe) bedrijf TBE. Tussen de rechtsvoorganger van TBE, Intec Europe B.V., en A was een concurrentiebeding en een relatiebeding in de arbeidsovereenkomst opgenomen. Op 31 maart 2018 sloten A en Intec Europa B.V. een beëindigingsovereenkomst (ook wel: ontslag met wederzijds goedvinden), omdat Intect Europe B.V. per 1 april verder zou gaan onder de naam TBE. Vervolgens sloten TBE en A een nieuwe arbeidsovereenkomst die per 1 april zou ingaan. In die arbeidsovereenkomst stond echter enkel een concurrentiebeding en geen relatiebeding opgenomen.

Schending concurrentiebeding?

Op 23 april 2018 nam A ontslag bij TBE. Omstreeks die periode begon TBE A ervan te verdenken dat hij zich schuldig door middel van hacking schuldig had aan het wegkapen van een vaste klant van TBE. Twee medewerkers van TBE zochten A daarop thuis op en sommeerden hem om zijn laptop in te leveren. Tevens kwamen zij dezelfde dag een nieuwe arbeidsovereenkomst voor de duur van twee jaar overeen, waarbij (alsnog) uitgebreid melding werd gemaakt van een concurrentie- en relatiebeding.

Procedure tot bewijsbeslag

Ook startte TBE een procedure waarbij TBE bij A bewijsbeslag legde op (digitale) gegevensdragers, zoals diens laptops en mobiels. Dit deed zij onder meer om te achterhalen of A zich daadwerkelijk schuldig had gemaakt aan overtreding van het concurrentie- en/of relatiebeding. TBE constateerde dat A zich daar stelselmatig schuldig aan had gemaakt omdat hij in de tussentijd intensief contact onderhield met  een klant van TBE en A de klant uitvoerig voorzag van gevoelige informatie en bedrijfsdebiet. Dit verzoek tot bewijsbeslag werd door de rechtbank op basis van de hem bij het verzoekschrift bekende gegevens toegewezen.

Opheffing bewijsbeslag in kort geding

A startte aansluitend daarop een kort geding om het bewijsbeslag op te heffen. A voerde aan dat er allereerst geen sprake was van een ‘rechtsbetrekking’ tussen hem en TBE. Daarnaast stelde A dat TBE destijds niet had voldaan aan de waarheidsplicht zoals vermeld in art. 21 Rv omdat TBE bij het oorspronkelijke verzoekschrift tot bewijsbeslag niet alle relevante feiten en omstandigheden had vermeld. Tot slot stelde A zich op het standpunt dat hij zich nimmer schuldig had gemaakt aan overtreding van het concurrentiebeding- en relatiebeding.

Waarheidsplicht

Bij de vraag of het bewijsbeslag moest worden opgeheven, toetste de rechter allereerst aan art. 21 Rv. Partijen moeten bij een verzoek tot bewijsbeslag alle relevante feiten en gegevens aandragen, omdat de rechter het verzoek slechts zeer summier toetst. Daar komt bij dat de wederpartij vaak niet verschijnt of verweer voert, zodat een dergelijk verzoek in de praktijk vrijwel altijd wordt toegewezen. Aan de andere kant kan conservatoir (bewijs)beslag dan worden opgeheven als die partij zich schuldig heeft gemaakt aan schending van de waarheidsplicht.

Ontbreken van belangrijke informatie

A stelde zich op het standpunt dat TBE in het verzoekschrift tot bewijsbeslag niet heeft opgenomen dat de arbeidsovereenkomst tussen A en TBE op 31 maart 2018 met wederzijds goedvinden was geëindigd. Ook had TBE geen melding gemaakt van de gebeurtenissen voorafgaand aan het beëindigen van het arbeidscontract op 31 maart 2018. Dat was met name van belang, omdat er geen melding was gedaan van het feit dat partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst waren aangegaan. Tussen partijen bestond ten tijde van het indienen van het verzoekschrift namelijk geen concurrentie- en relatiebeding meer.

Strijd met goede procesorde

Gelet op deze omstandigheden stelde de rechter A in het gelijk en kwam oordeelde dat het verzoekschrift tot bewijsbeslag daardoor terecht cruciale informatie mistte. Dat had het ingrijpende gevolg dat de rechtbank daardoor destijds onvoldoende was geïnformeerd, terwijl het wel op de weg van TBE had gelegen om deze informatie in het verzoekschrift te vermelden. Gelet daarop oordeelde de rechter dat schending van de waarheidsplicht dusdanig in strijd was met de goede procesorde, dat voortzetting van het bewijsbeslag niet kon worden gerechtvaardigd. Het bewijsbeslag van A werd aldus opgeheven.

Waarom ons

Gratis kennismakingsgesprek

5000+ zaken behandeld

Flexibel én voordelig

Ook pro-deo

30+ jaar ervaring

Door Edward Appelman op 29 april 2019 Leestijd: 3 minutes