In de wet is bepaald onder welke voorwaarden de rechtbank een omgangsregeling kan vaststellen. Die regeling heeft vaak betrekking op omgang tussen het kind en de biologische vader. Ook een niet-biologische vader kan echter onder voorwaarden een omgangsregeling vragen. In dat geval is van belang in hoeverre er sprake is van een nauwe band met het kind, bijvoorbeeld omdat er een relatie is geweest met de moeder. Onze advocaat personen- en familierecht bespreekt aan de hand van een recent arrest onder welke voorwaarden een niet-biologische vader een omgangsregeling kan aanvragen.
Erkenning en geslachtsnaamwijziging
In de procedure ging het feitelijk om een geschil tussen de niet-biologische vader (hierna: de man) en de moeder. Zij hadden met elkaar een relatie gehad. Uit hun relatie werd begin 2015 een kind geboren. De man had met toestemming van de moeder het kind op 1 april 2015 erkend. Feitelijk wisten partijen echter dat de man niet de biologische vader van het kind was: evenwel hadden partijen bij de erkenning ervoor gekozen dat het kind voortaan de geslachtsnaam van de vader zou komen te dragen. Ruim een jaar later werd de relatie verbroken.
Vernietiging van de erkenning
De man verzocht daarna door middel van een voorlopige voorziening om een contactregeling tussen hem en het kind vast te stellen. De rechtbank wees dit verzoek toe. Omdat de verhouding tussen de moeder en de man inmiddels ernstig bekoeld was geraakt, startte de moeder een aparte procedure om de erkenning door de man te vernietigen. De rechtbank wees dit verzoek toe, mede omdat vaststond dat de man niet de biologische vader van het kind was en de moeder inmiddels contact had met de vermeende vader. Zij voerde aan voornemens te zijn om de band tussen het kind en de daadwerkelijke biologische vader te versterken. Na de vernietiging van de erkenning door de man had de biologische vader het kind met toestemming van de moeder erkend.
Voorwaarden voor omgangsregeling
In de wet staan de voorwaarden opgesomd voor het vaststellen van een omgangsregeling. Die voorwaarden zijn vastgelegd in art. 1:337a BW en luiden:
1 Het kind heeft het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
2 De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3 De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Nauwe persoonlijke betrekking
Gelet op het feit dat de man in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind stond, verzocht hij in de daaropvolgende (definitieve) bodemprocedure een definitieve omgangsregeling tussen hem en het kind vast te stellen. De rechtbank wees dit verzoek echter af. Reden hiervoor was onder meer omdat de rechtbank, kort gezegd, van oordeel was dat de relatie tussen de moeder en de man was verbroken toen het kind twee jaar was. Het kind was inmiddels was het kind vier jaar oud en daardoor was er al twee jaar geen contact meer tussen hem en het kind geweest.
Belang kind bij omgangsregeling
Dit was echter volgens de man door toedoen van de moeder, omdat hij wel degelijk omgang wenste maar zij dit telkens afhield. De rechtbank en het hof lieten echter in het midden wie daarvoor verantwoordelijk was: beiden waren van oordeel dat het niet in het belang van het kind moest worden geacht om een omgangsregeling vast te stellen. Dit kwam omdat het kind, als opnieuw een omgangsregeling zou worden vastgesteld, het kind opnieuw contact met de man zou moeten maken. Het kind had echter inmiddels ook contact met de biologische vader. Gelet ook op de overige omstandigheden – het slechte contact tussen de man en de moeder en de intentie van de moeder om contact tussen het kind en de biologische vader tot stand te brengen – achtte de rechtbank en het hof het bijzonder verwarrend als het daarnaast regelmatig contact met de man zou moeten houden. Het verzoek van de man om een omgangsregeling werd dan ook in hoger beroep afgewezen vanwege de zwaarwegende belangen van het kind.
Slotsom
Een omgangsregeling tussen een niet-biologische vader en een kind is wettelijk gezien mogelijk, maar het hangt af van de concrete omstandigheden van het geval wanneer dit in het belang van het kind moet worden geacht. Wanneer u in het kader van een omgangsregeling advies of rechtsbijstand wenst, kunt u contact opnemen met onze advocaat personen- en familierecht voor een gratis kennismakingsgesprek.