Maandelijkse huurpenningen worden niet zelden contant betaald. Dat geldt met name voor bij particuliere huur. Deze wijze van betaling kan de huurder in een lastige positie brengen wanneer de verhuurder zich – achteraf – op het standpunt stelt dat een betaling van huurtermijnen nooit heeft plaatsgevonden. Onlangs liet het hof ’s-Hertogenbosch zich uit over de vraag wie en op welke wijze in een dergelijke situatie dient te bewijzen dat de huur al dan niet is betaald. Onze advocaat huurrecht bespreekt het arrest en legt uit.

Gebreken aan gehuurde woning

In de procedure ging het om de huur van een woonruimte in de vrije sector. De ingangsdatum van de huurovereenkomst was 28 januari 2012. De hoogte van de maandelijkse huurtermijnen bedroeg laatstelijk €710,-. Na verloop van tijd ontstond bij de huurder grote onvrede over een aantal gebreken aan de woning. Daarop wendde hij zich tot de huurcommissie en vroeg om een huurprijsverlaging. De huurcommissie stelde vast dat er inderdaad sprake was van een aantal ernstige gebreken en verlaagde de maandelijkse huur naar €284,-. Korte tijd daarop liet de verhuurder alle gebreken herstellen en liet de huurder weten dat alles inmiddels conform de wens van de huurcommissie was hersteld. De huurder gaf aan dat de huur met ingang van 1 december 2015 weer €710,- zou bedragen.

Procedure in hoger beroep

In de procedure bij het hof draaide het vervolgens om een tweetal onderwerpen. De maandelijkse huurbetalingen zouden in eerste instantie per overmaking op een rekening geschieden, maar de verhuurder stelde zich op het standpunt dat de huurder een groot deel van de maandelijkse huurtermijnen nooit had voldaan. Daarnaast had de huurder volgens de verhuurder vanaf 1 december 2015 een huurachterstand had laten ontstaan van ruim €19.000,-. Door middel van incasso vorderde hij in de daaropvolgende gerechtelijke procedure betaling van de achterstallige huurtermijnen.

Contante betaling huurtermijnen

Volgens de huurder had hij echter wel degelijk de maandelijkse huurtermijnen betaald. De reden hiervoor was dat hij de maandelijkse huurtermijnen contact had betaald. Als bewijs legde hij  in totaal 35 bankafschriften over op basis waarvan hij kon aantonen dat hij telkens maandelijks een bedrag had opgenomen dat nagenoeg gelijk was aan de maandelijkse huurtermijnen. Daarnaast bracht hij in de procedure een drietal getuigenverklaringen in, die bevestigden dat de huurder inderdaad een aantal keer – zo vaak als zij uit eigen waarneming konden verklaren – de huur contact had betaald.

Bewijs niet voldoende: omkering bewijslast?

Het hof nam met deze bewijslevering echter geen genoegen. Op basis van het adagium: ‘wie stelt, bewijs’, diende volgens het hof de huurder te bewijzen dat hij de huur contact had betaald, zeker nu de verhuurder dat gemotiveerd had betwist. Overigens is het mogelijk dat de bewijslast wordt omgekeerd, maar dat doet zich alleen voor als de redelijkheid en billijkheid daartoe aanleiding geven. Volgens het hof deed die situatie hier zich niet voor. De huurder diende daarom nader bewijs te leveren.

Tussenbeschikking

Het hof wees een tussenbeschikking en stelde de huurder in de gelegenheid om met nadere bewijsstukken te komen. Thans zal de huurder zich met diens raadsman beraadslagen over de vervolgstappen. Een optie die daarbij niet uitgesloten moet worden geacht, is dat de huurder een getuigenverhoor zal aanvragen waarbij de schriftelijke getuigenverklaringen kracht zullen worden bijgezet.

Door Edward Appelman op 10 juli 2019 Leestijd: 3 minutes