Ongerechtvaardigde verrijking

Ongerechtvaardigde verrijking is een term uit het verbintenissenrecht. Onder normale omstandigheden, bijvoorbeeld in geval van een overeenkomst, zullen beide partijen profiteren de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen jegens elkander. Soms kan het voorkomen dat de ene partij echter ten koste van een ander een betere vermogensrechtelijke positie krijgt zonder dat daar een rechtsgrond voor is.

Een voorbeeld om de materie te verduidelijken. Het beroep op ongerechtvaardigde verrijking is voor het eerst aangenomen in het arrest Quint/Te Poel. Quint was een aannemer en had een overeenkomst gesloten met Hubertus te Poel voor dat hij op de grond van de broer van Hubertus, Heinrich te Poel, een huis zou bouwen. Als Quint echter de huizen af heeft, betaalt Hubertus te Poel niet. Het lijkt op oplichting, want Hubertus te Poel heeft geen vermogen en biedt geen verhaal aan Quint. Die staat dus met lege handen. Vervolgens spreekt Quint de broer van Hubertus, Heinrich te Poel, aan omdat hij nu immers eigenaar is geworden van de huizen die op zijn grond zijn gebouwd. Quint stelt dat hij ongerechtvaardigd is verrijkt.

In eerste instantie kreeg Quint gelijk bij de rechtbank, omdat die oordeelde dat het op grond van redelijkheid en billijkheid toelaatbaar was dat Heinrich te Poel Quint zou betalen voor de oplevering van de huizen. Hij had immers niets hoeven doen, maar was toch door de prestatie verrijkt. In hoger beroep en cassatie kreeg Quint echter ongelijk: kort samengevat was de reden hiervoor dat Quint, door de openbare registers te raadplegen, had kunnen weten dat hij de huizen zou bouwen op grond die niet toebehoorde aan zijn wederpartij en dat een andere persoon, door natrekking, eigenaar zou worden van de gebouwde huizen.

Ondanks dat in dit arrest het beroep op ongerechtvaardigde verrijking niet is toegewezen, geeft het een indicatie voor de vraag wanneer er sprake is van onrechtvaardigde verrijking.

Wetsartikel Art. 6:212 BW
Synoniemen