In een recent arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat een vaststellingsovereenkomst in het kader van het belastingrecht niet per definitie schriftelijk behoeft te worden overeengekomen, wat een bevestiging geeft van de in het Nederlands verbintenissenrecht neergelegde vormvrijheid. In deze bijdrage gaat onze advocaat in op deze zaak.
Inspecteur doet een schikkingsvoorstel
In de zaak waren de feiten als volgt. Op 16 november 2010 had de Inspecteur der belastingen een boekenonderzoek verricht bij belanghebbende. Naar aanleiding van dit onderzoek had de Inspecteur over de periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag en een vergrijpboete opgelegd. Daarop had de belanghebbende bezwaar gemaakt en vervolgens vond er een telefonisch overleg plaats tussen de Inspecteur en de belanghebbende. De Inspecteur schreef de volgende dag een brief waarin hij een compromis aanbood om het totale beloop aan naheffingsaanslag en boetes vast te stellen op €10.000.
Weigering belanghebbende
De belanghebbende ging in het telefonisch gesprek akkoord met het schikkingsvoorstel van de Inspecteur. Echter, ondanks dat ze (telefonisch) overeenstemming hadden bereikt over het schikkingsvoorstel, ging de belanghebbende vooralsnog niet op het nadien schriftelijk overgelegde schikkingsvoorstel in. Hij had dan ook niet, zoals verzocht, de schriftelijke bevestiging van de Inspecteur voor akkoord retour gezonden.
Telefonisch overleg en compromis
In de hoger beroepsprocedure is vast komen te staan dat de belanghebbende niet weersprak dat er op 17 augustus 2011 een telefonisch overleg had plaatsgevonden en dat dit hetzelfde luidde als verwoord in de brief van de Inspecteur van 17 augustus 2011. Ook is vast komen te staan dat belanghebbende in de procedure niet had betwist dat hij niet akkoord zou zijn gegaan met het -mondeling tot stand gekomen- compromis. Ook had belanghebbende in de procedure bovendien de e-mail van de Inspecteur in de procedure zelf ingebracht, waardoor het Hof van oordeel was dat er inderdaad afspraken waren gemaakt.
Vereisten voor totstandkoming vaststellingsovereenkomst
In het verbintenissenrecht zijn geen formele eisen gesteld aan de totstandkoming van een (vaststellings)overeenkomst. Dat betekent dat dergelijke overeenkomsten ook mondeling tot stand kunnen komen. De belanghebbende was tegen de uitspraak van het Hof in cassatie gegaan en betoogde dat de stelling van de Inspecteur, dat er sprake zou zijn geweest van een vaststellingsovereenkomst, beruste op een onjuiste rechtsopvatting. De belanghebbende meende dat er geen sprake was van een vaststellingsovereenkomst, omdat hij immers de brief van de Inspecteur niet voor akkoord had retour gezonden. De reden hiervoor was dat hij na enige bedenktijd toch vooralsnog had besloten af te zien van het compromis. Conform het Besluit fiscaal bestuursrecht was de belanghebbende één week bedenktijd geboden. Als deze termijn verloopt, zou de vaststellingsovereenkomst definitief worden.
Hoge Raad als feitenrechter
Uit de procedure bij het Hof bleek niet dat in geschil was dat de belanghebbende één week bedenktijd was geboden. Omdat dit een onderwerp van feitelijke aard is en de Hoge Raad geen feiten mag toetsen, kon de Hoge Raad dit verweer dan ook niet beoordelen. Tot slot werd geoordeeld dat voldoende vast was komen te staan dat de (telefonisch) tot stand gekomen afspraken kwalificeerden als een vaststellingsovereenkomst.
Advocaat adviseert bij vaststellingsovereenkomsten
Ondanks dat het hier een onderwerp van belastingrecht betrof, vertoont de uitspraak grote gelijkenissen met het verbintenissenrecht. Ook in het belastingrecht en het bestuursrecht kunnen vaststellingsovereenkomsten worden ingezet om een geschil of onzekerheid tussen partijen te beslechten. Advocatenkantoor Appelman begeleidt cliënten regelmatig over aanverwante onderwerpen in het algemeen bestuurs- en verbintenissenrecht. Indien u naar aanleiding van deze bijdrage vragen heeft, neemt u contact op met onze advocaat verbintenissenrecht voor vrijblijvend advies.