Een mondelinge overeenkomst heeft dezelfde rechtsgeldigheid als een schriftelijke overeenkomst. Uiteraard verschillen deze overeenkomst qua bewijskracht wel van elkaar: zo zal het in geval van een mondelinge overeenkomst moeilijk zijn om aan te tonen welke afspraken partijen over en weer hebben gemaakt. Bij een schriftelijke overeenkomst daarentegen is van belang dat alle partijen hun handtekening onder het contract zetten, bij gebreke waarvan kan worden betwist of partijen een overeenkomst hebben. Recentelijk werd een vordering van een schuldeiser door de rechtbank afgewezen, omdat niet vast stond dat de schriftelijke overeenkomst tussen partijen daadwerkelijk rechtsgeldig was. Onze advocaat verbintenissenrecht bespreekt de zaak.

Overeenkomst medezeggenschapsmarkt

Eiser in de procedure, A, is een zakenpartner op de medezeggenschapsmarkt. Vanaf 2006 deed hij met gedaagden in de procedure op basis van een overeenkomst zaken op deze markt. Op 6 september 2017 sluit A met gedaagden een overeenkomst, maar zetten hun handtekening niet onder de overeenkomst. Evenwel protesteren gedaagden niet tegen de overeenkomst en gedragen zij zich naar elkaar conform de op schrift gestelde verhoudingen. Kern van de overeenkomst daarbij is dat A de zakelijke activiteiten van gedaagden servicet en dat gedaagden hem de op de medezeggenschapsmarkt geldende tarieven betaalt.

Tekortkoming overeenkomst?

A stelt in de procedure dat gedaagden  niet al hun zakelijke activiteiten via A hebben laten lopen dat gedaagden daarmee in strijd hebben gehandeld met de tussen hun bestaande overeenkomst. Daardoor zijn zij volgens A tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en zijn zij jegens A schadevergoeding verschuldigd.

Stilzwijgende verlenging overeenkomst?

A stelt dat gedaagden, al hebben zij de overeenkomst van 6 september 2017 niet ondertekend, de daarvoor bestaande overeenkomst daterend uit 2012 wel hebben ondertekend. Daarmee stelt hij zich op het standpunt dat dit contract stilzwijgend is verlengd. A zou aan gedaagden het exclusieve recht toekomen om zakelijke activiteiten aan gedaagden aan te bieden.

Feitelijke gedragingen conform overeenkomst bepalend?

In de procedure staat vast dat gedaagden en A zaken deden met verschillende partijen en dat A geen partij is bij de overeenkomst uit 2012. Ook staat vast dat gedaagden bij anderen dan A zakelijke activiteiten hebben afgenomen, hetgeen in strijd is met de vermeende overeenkomst. De rechter oordeelt echter dat A het bestaan van de overeenkomst en de feitelijke gedragingen van gedaagden niet nader heeft onderbouwd, behalve dat partijen overeenstemming hadden over de omzetpercentages die gedaagden aan A verschuldigd zouden zijn. Wel staat vast dat gedaagden een aantal van haar trainingsactiviteiten via A laten lopen en daarover het door A gehanteerde tarief betaald.

Tekortkoming en feitelijke gedraging: overeenkomst of niet?

Kern van geschil in de procedure is aldus dat tussen partijen geen overeenstemming is over de vraag of gedaagden al hun trainingsactiviteiten op het gebied van medezeggenschap via A dienden te laten verlopen. Vast staat dat zij dat niet hebben gedaan, zodat daaruit wordt afgeleid dat gedaagden zich niet conform de op schrift gestelde verhoudingen naar A toe hebben gedragen. Ook uit de feitelijke gedragingen kan niet worden afgeleid dat gedaagden alle zakelijke activiteiten op dit gebied bij A onder diende te brengen. Paradoxaal wordt het bestaan van de overeenkomst aldus op grond hiervan niet aangenomen, omdat enerzijds niet kan worden aangenomen dat gedaagden ermee hebben ingestemd dat zij alle zakelijke activiteiten op het gebied van de medezeggenschapsmarkt via A zouden afnemen. De vorderingen van A op grond van tekortkomingen worden, nu het bestaan van een overeenkomst door de rechter niet is aangenomen, afgewezen.

Door Edward Appelman op 14 november 2018 Leestijd: 3 minutes