Wanneer een schuldenaar een openstaande factuur niet voldoet, kan de schuldeiser onder omstandigheden het recht retentie inroepen. Dat houdt in dat de schuldeiser een goed van de schuldenaar onder zich houdt totdat de schuldenaar de openstaande factuur heeft voldaan. Hier zijn echter wel voorwaarden aan verbonden. In een recente procedure bij de rechtbank Noord-Nederland diende de voorzieningenrechter zich uit te laten over een bijzondere vorm van retentierecht, namelijk goederen die een schuldeiser op een aannemer had. Onze advocaat verbintenissenrecht bespreekt de uitkomst van deze zaak.

Retentierecht door onderaannemer

In het geschil draait het om een hoofdaannemer en een onderaannemer. De hoofdaannemer schakelt op 1 februari 2018 de onderaannemer in om een vier gemalen en een stuw te vervangen. De aannemingssom daarvoor bedraagt in totaal €1.374.000,-. Op een gegeven moment betaalt de hoofdaannemer de facturen voor de werkzaamheden door de onderaannemer niet, waarna de onderaannemer zijn retentierecht uitoefent voor een drietal bouwplaatsen waar de gemalen en de stuw vervangen zouden worden.

Voldoende belang bij opheffing?

De hoofdaannemer dagvaardt daarop de onderaannemer voor de rechter en stelt dat zij spoedeisend belang heeft om het retentierecht op te heffen omdat aan de hoofdaannemer een surseance van betaling is verleend. Als het retentierecht niet wordt opgeheven, zou dat in de weg kunnen staan aan een goedkeuring van het akkoord van de schuldeisers omdat zij in dat geval niet de beschikking over de bouwplaatsen heeft.

Voorwaarden voor retentierecht en feitelijke machtsuitoefening

Een van de vereisten voor het uitoefenen van het recht van retentie is dat de retentor feitelijke macht heeft over de bouwplaatsen. In deze situatie dient aan drie voorwaarden te worden voldaan:

1) De retentor dient op het moment dat hij het retentierecht uitoefent de feitelijke macht over de bouwplaatsen te hebben. Daarnaast moet deze feitelijke machtsuitoefening een uitvloeisel zijn van de normale uitoefening van de aannemingsovereenkomst;

2) De retentor dient een opeisbare vordering op de schuldenaar te hebben;

3) Er bestaat voldoende samenhang tussen de vordering en de verplichting van de retentor (als aannemer zijnde) om de zaak waar in de macht van de schuldenaar te brengen.

Daarbij overweegt de rechter dat bij situaties als deze sprake is van ‘feitelijke macht’ wanneer de zaak voor de schuldenaar ontoegankelijk of onbruikbaar is, door dat de zaak bijvoorbeeld is omheind of anderszins door de schuldenaar is afgesloten. Vereist daarbij is dat de schuldenaar niet over de sleutel beschikt of dat de schuldeiser weigert de zaak te ontruimen waardoor het praktisch gebruik van de zaak onmogelijk wordt gemaakt.

Opheffing retentierecht door onderaannemer

In dit geval wijst de rechter de vordering van de hoofdaannemer tot opheffing toe. De rechter overweegt daartoe dat de onderaannemer weliswaar de bouwplaatsen heeft afgezet met een hekwerk inclusief bord met de tekst: ‘Verboden toegang. [gedaagde] oefent hier haar retentierecht uit.” In de procedure staat echter vast dat verschillende werknemers van derde onderaannemers toegang hadden tot het bouwterrein. De hoofdaannemer alsmede zeven andere onderaannemers hadden de sleutel van het bouwterrein. Dit werd door de onderaannemer in de procedure niet betwist. Omdat zij bovendien elke dag met twee tot drie andere onderaannemers de werkzaamheden uitvoerde, is de rechter gelet op deze omstandigheden van oordeel dat het uitgeoefende retentierecht dient te worden opgeheven.

Waarom ons

Gratis kennismakingsgesprek

5000+ zaken behandeld

Flexibel én voordelig

Ook pro-deo

30+ jaar ervaring

Door Edward Appelman op 14 november 2018 Leestijd: 3 minutes