Als echtgenoten uit elkaar gaan, kan geschil ontstaan over de vraag wie van hen in de echtelijke woning mag blijven. De wet biedt in dat kader een aantal mogelijkheden. Een daarvan is dat de rechtbank wordt verzocht om te bepalen dat voortaan een van de echtgenoten voortaan de echtelijke woning mag gebruiken. Wijst de rechtbank dat doe, dan moet deze echtgeno(o)t(e) doorgaans een gebruikersvergoeding betalen aan de ander. Naar welke criteria kijkt de rechtbank? Dit illustreert onze advocaat personen- en familierecht aan de hand van een recente uitspraak.
Verzoekschrift tot echtscheiding
In de procedure ging het om twee ex-echtelieden die sinds 16 augustus 2004 waren getrouwd. In het kader van de voorgenomen echtscheiding wilde de echtgenote (verzoekster) dat zij voortaan de woning mocht gebruiken met uitsluiting van de echtgenoot (verweerder). De advocaat van de echtgenote diende hiervoor een verzoek in bij de rechtbank. Kort daarop dienden de ex-echtelieden een verzoekschrift tot scheiding in bij de rechtbank.
Voorwaarden voor alleengebruik echtelijke woning
Als (een van) de echtgenoten op korte termijn (eenvoudig) andere woonruimte kunnen krijgen, dan zal de rechtbank het verzoek doorgaans toewijzen. De rechtbank toetst hierbij aan de voorwaarde van art. 1:165 BW, dat bepaalt:
“Op verzoek van een echtgenoot kan de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak bepalen dat, als die echtgenoot ten tijde van de inschrijving van de beschikking een woning bewoont die aan de andere echtgenoot uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, hij jegens de andere echtgenoot bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking tegen een redelijke vergoeding voort te zetten.”
Recht op gebruiksvergoeding
Gedurende een procedure tot echtscheiding ontstaat vaak de vraag wie van de echtgenoten in de woning mag blijven wonen tot de rechtbank de woning aan een van hen toebedeelt of zij de woning verkopen. Het vermogen moet immers in de meeste gevallen tussen de echtelieden worden verdeeld. Hebben de echtgenoten de woning in gezamenlijk eigendom, dan moet de inwonende echtgenoot aan de andere echtgenoot een gebruikersvergoeding betalen. Het moment waarop dit begint te lopen, is – zoals ook in deze procedure het geval – zodra de advocaat het verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank heeft ingediend. Let wel: dit geldt alleen als de advocaat het verzoek niet enkel baseert op art. 1:165 BW.
Gebruiksvergoeding bij officiële ontbinding huwelijk
Niet altijd bepaalt de rechtbank dat de echtgenoot een gebruiksvergoeding moet betalen. De reden hiervoor is dat rechters het over het algemeen niet redelijk vinden dat de niet-inwonende echtgenoot aan de andere echtgenoot een gebruiksvergoeding moet betalen zolang het huwelijk nog niet officieel is ontbonden. Zodoende kan het zo zijn dat de rechtbank bepaalt dat één van de echtgenoten voortaan de woning mag gebruiken, maar dat deze aan de andere echtgenoot (nog) geen gebruiksvergoeding hoeft te betalen. De ratio hierachter ziet op de fourneerplicht tussen echtgenoten.
Berekening gebruiksvergoeding
Als rechtbank bepaalt dat de de echtgenoot wel een gebruiksvergoeding moet betalen, dan berekent de rechtbank de hoogte hiervan op basis van een percentage van een (eventuele) overwaarde van de woning. De hoogte hiervan verschilt in de jurisprudentie echter aanzienlijk. Om deze reden is de rechtbank dan ook niet gebonden aan een vaste maatstaf. Doorgaans hanteert de rechtbank bij het vaststellen van de gebruiksvergoeding een percentage tussen de 0,5% en 4%. Het is dus vaak van belang dat de echtgenoten hier specifiek aandacht aan besteden tijdens de echtscheidingsprocedure.
Rechtbank: belangenafweging echtgenoten
Terug naar de casus: in deze procedure stelde de rechtbank vast dat beide echtgenoten belang hadden bij het gebruik van de woning omdat zij beiden geen (tijdelijk) verblijf bij familie, vrienden of kennissen kon vinden. Om die reden maakte de rechtbank een belangenafweging, waarbij de rechtbank toetste of het belang van de echtgenoot of de echtgenote bij alleengebruik van de woning zwaarder woog. De echtgenoot voerde in dit kader aan dat hij waarschijnlijk bij een daklozenopvang terecht zou moeten, wat – mede gezien zijn werk – zeer bezwaarlijk was. Daarnaast was de communicatie tussen de echtgenoten redelijk en sliepen zij in aparte slaapkamers. Daartegenover bracht de echtgenote niet, althans onvoldoende gronden aan waarom haar belang bij alleengebruik van de woning zwaarder zou wegen. Tot slot gingen partijen in mediation. Op basis van deze omstandigheden oordeelde de rechtbank dat het belang van de echtgenoot om in de woning te mogen blijven zwaarder woog. De rechtbank wees het verzoek van de echtgenote daarom af.