Wereldwijd bestaan er vele verdragen tussen landen omtrent uitleveringen. Uitgangspunt is dat een verdachte die een delict heeft gepleegd in een land, enkel daar berecht kan worden en zijn gevangenisstraf daar moet uitzitten. Dat levert in de praktijk een probleem op wanneer de betrokken verdachte naar het buitenland vlucht en onvindbaar is voor de autoriteiten. Als de Staat voornemens is om een verdachte aan het buitenland uit te leveren, kan de verdachte dit door middel van een kort geding voorkomen. Recent werd de Nederlandse overheid tot drie keer toe in het ongelijk gesteld. Onze advocaat strafrecht bespreekt het vonnis van de kort gedingrechter en legt uit wanneer een verbod op uitlevering door de rechtbank wordt toegewezen.

Relevante factoren bij het starten van een kort gedingprocedure tot uitlevering

In de praktijk kan een kort gedingprocedure starten om uitlevering te voorkomen kansrijk zijn. Hierbij kijkt de rechter niet alleen naar de aard van het delict, maar het straf- en gevangenisregime van het desbetreffende land dat om uitlevering verzoekt. Er zijn vele landen in de wereld die voor bepaalde (categorieën van) delicten een buitengewoon disproportioneel gevangenisregime kennen. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer een verdachte in het buitenland een levensdelict heeft begaan en verwacht wordt dat hij daar een levenslange gevangenisstraf zal moeten uitzitten.

Uitlevering niet mogelijk als bepalingen uit het EVRM worden geschonden

Nu kent vrijwel elk land ter wereld wel de levenslange gevangenisstraf, maar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft al jaren geleden bepaald dat er wel enig zicht dient te zijn op vrijlating. Een onvoorwaardelijke levenslange gevangenisstraf, zonder ook maar enig enig zicht op vrijlating, is dus in beginsel in strijd met de bepalingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Daar is de Nederlandse overheid al eens op gewezen: onder druk van het EHRM dient de Nederlandse overheid periodiek te controleren of er enig zicht is op terugkeer van de delinquent in de samenleving, ongeacht de aard en ernst van het delict dat in Nederland is gepleegd.

Procedure: levenslange gevangenisstraf wegens moord op politieagent

In een recente procedure bij de rechtbank Den Haag vorderde een Albanese man een verbod op uitlevering aan Albanië. Daar was hij door het ‘Tirane Court of Appeal for Serious Crimes’ tot levenslang veroordeeld omdat hij een politieagent van het leven had beroofd en in verband met verboden wapenbezit. Herhaaldelijk vroegen de Albanese autoriteiten aan Nederland om zijn uitlevering. De internationale rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam besliste dat uitlevering toelaatbaar was. De Albanese man had daartegen cassatieberoep ingesteld, maar dit werd verworpen.

Gevangenisregime in Albanië onvoldoende toereikend

De man voerde aan dat uitlevering naar Albanië een regelrechte schending van art. 3 EVRM zou opleveren. In dit artikel is bepaald dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Volgens hem was daarvan sprake als hij zou worden uitgeleverd, aangezien Albanië geen herbeoordelingsprocedure kent voor levenslang gestraften. Dit was in strijd met het vaste uitgangspunt van het EHRM. Daarnaast stelde hij zich op het standpunt dat de detentieomstandigheden in Albanië ver onder de maat waren, hij niet kon worden beschermd tegen corruptie binnen de rechterlijke macht in Albanië en mogelijk slachtoffer zou worden van bloedwraak.

Minister: Nederlandse staat mag tot uitlevering overgaan

Ondanks de verweren van de man besloot de Minister van Justitie en Veiligheid dat de Albanese man mocht worden uitgeleverd. Vervolgens startte de man een civiele kort gedingprocedure om zijn uitlevering te voorkomen. De rechter wees dit verbod toe, onder meer omdat de Albanese autoriteiten niet de garantie konden geven dat de man na zoveel jaar aanspraak kon maken op een herbeoordeling van zijn gevangenisstraf. Bovendien oordeelde de rechter dat niet duidelijk was welk wetsartikel het Albanese Wetboek van Strafrecht op de man van toepassing was. In art. 65 AWvSr was namelijk bepaald dat elke veroordeelde na 25 jaar in aanmerking kon komen voor een herbeoordeling. De Minister oordeelde aldus dat dit in overeenstemming was met de rechtspraak van het EHRM.

Verkeerde veronderstelling van feiten en omstandigheden

Dat was echter een verkeerde veronderstelling, want de man kon aantonen dat art. 65 AWvSr onlangs was gewijzigd. In de nieuwe wettekst was in art. 65 opgenomen een veroordeelde pas na 35 jaar in aanmerking kon komen voor een herbeoordeling. Bovendien was een extra uitzondering in het artikel opgenomen, dat luidde dat de man, gezien de moord op een politieagent, in zijn geheel niet in aanmerking kon komen voor een herbeoordeling. Met andere woorden: als de man uitgeleverd zou worden, zou dit per definitie een levenslange gevangenisstraf betekenen.

Albanese strafbepalingen in flagrante strijd met art. 3 EVRM

Volgens de rechtbank was het op grond daarvan ontoelaatbaar dat de man zou worden uitgeleverd naar Albanië. De rechtbank achtte het ook van belang dat bij de herbeoordeling enkel werd gekeken naar ‘excellent behaviour’. De Albanese autoriteiten konden op verzoek van de Minister echter niet aantonen wat hieronder moest worden verstaan. In Albanië was er tot op heden slechts één geval bekend van een veroordeelde die voorwaardelijk vrij werd gesteld. Achteraf bleek dat op een fout te berusten, want de betrokken verdachte had nog geen 25 jaar van zijn straf uitgezeten. Al met al achtte de rechtbank het zeer aannemelijk dat de man in deze procedure geen enkel zicht op vroegtijdige vrijlating zou hebben. De rechtbank achtte art. 65 AWvSr in flagrante strijd met art. 3 EVRM en wees het verbod op uitlevering van de man toe.

Door Edward Appelman op 16 mei 2019 Leestijd: 4 minutes