Als ouders met kinderen uit elkaar gaan, zal de rechtbank vaak een omgangsregeling vaststellen. Het kan echter soms voorkomen dat het kind met één van de ouders geen omgangsregeling wil. Het is in dat geval van belang om te onderzoeken wat de achterliggende oorzaak daarvan is. Onze advocaat personen- en familierecht illustreert aan de hand van een recent arrest welke aspecten hierbij in de praktijk van belang zijn.
Omgangsregeling of zorgregeling?
Als ouders met gezag uit elkaar gaan, spreekt men van een zorgregeling. Als één van de ouders het eenhoofdig gezag heeft, spreekt men daarentegen van een omgangsregeling. De criteria voor het vaststellen ervan zijn hetzelfde.
Voorwaarde omgangsregeling: belang kind
Al in een eerdere blog schreef onze advocaat personen- en familierecht wat de voorwaarden zijn voor een omgangsregeling. Deze voorwaarden zijn vooral toegespitst op het belang van het kind, maar geven geen antwoord op de vraag wat er gebeurt als het kind geen omgangsregeling wil. Dit is dan ook vaak de kernvraag die de rechtbank in een procedure moet beantwoorden.
Mening kind
In deze gevallen is het van belang om na te gaan wat het kind wil: een omgangsregeling moet altijd in diens belang zijn. Om die reden stelt de wet verplicht dat een kind van 12 jaar zijn of haar mening over het verzoek kenbaar moet kunnen maken aan de rechter. Daarbij kan het kind in een tweegesprek aan de rechter zijn mening geven. Dat kan ertoe leiden dat het kind expliciet aangeeft geen omgangsregeling te willen. Is het kind nog geen 12 jaar, dan zal veelal enkel de ouder weten hoe het kind tegenover een omgangsregeling staat.
Dilemma: eigen initiatief kind of toedoen ouder
Recent heeft het hof ’s-Hertogenbosch in een overzichtelijk arrest duidelijk uitgelegd welk dilemma er in dit geval kan spelen. Er kunnen namelijk twee situaties worden onderscheiden: het kind wil ófwel geen omgangsregeling door toedoen van een ouder (bijv. doordat de moeder het kind hiertoe aanspoort) óf het kind geeft geheel uit eigen initiatief aan geen omgangsregeling te willen. Omdat de achterliggende reden in de praktijk vaak onduidelijk is, stelt de RvdK vaak tot doel om deze oorzaak zo veel als mogelijk in kaart te brengen.
Praktijkcasus: kind wil geen omgang
In de hier te bespreken procedure gaf het kind aan geen omgangsregeling te willen met de vader. Het was echter onduidelijk wat hiervan de achterliggende oorzaak was. Het kind had in het kindergesprek met de rechter aangegeven dat zij negatief stond tegenover contact met de vader. De moeder daarentegen stond aanvankelijk welwillend tegenover een omgangsregeling, maar na de scheiding enkele jaren daarvoor veranderde zij van mening. Het was daardoor niet duidelijk of de weerstand vanuit het kind zelf kwam of dat de moeder hierin een rol speelde.
Mogelijke oorzaken
Het hof overwoog als volgt. Als een kind iedere vorm van omgang/contact met een ouder afwijst, kunnen hieraan twee oorzaken ten grondslag liggen. Als die oorzaak in kaart is gebracht, is het eenvoudiger om na te gaan of een omgangsregeling in het belang van het kind is. Daarbij is de eerste mogelijkheid dat er iets is voorgevallen tussen de ouder en het kind, waardoor de weerstand die het kind ervaart vanuit het kind zelf komt. Een voorbeeld hiervan is een (zeer) ingrijpende gebeurtenis, waaronder eventueel misbruik. Gelet op de beperkte omvang van het raadsonderzoek is het vaak niet mogelijk om dit tijdens de procedure in kaart te brengen. Aanvullende onderzoeken zullen dat moeten uitwijzen.
Psychologische consequenties voor kind
Bij de tweede, meer ingrijpende mogelijkheid komt de weerstand tegen een omgangsregeling ook vanuit het kind. Dit ziet echter toe op het psychologische verschijnsel ‘splitting’. Dit betekent dat een persoon (in casu het kind) in dit geval een ouder in zwart-wit termen gaat zien. Op die manier rechtvaardigt het kind dat het contact met een andere ouder verloren gaat. Het kind kan dit doen om zichzelf te beschermen binnen de opvoedomgeving waarin het opgroeit.
Gevolgen van splitting voor ontwikkeling kind
Als het kind ten gevolge van splitting het contact met een ouder verliest – doordat er geen omgangsregeling wordt vastgesteld – kan dat op latere leeftijd tot ernstige schade leiden. Bij de vraag of de rechtbank een omgangsregeling moet vaststellen speelt aldus vaak dit dilemma. De rechtbank kan namelijk ofwel de omgangsregeling afwijzen met potentieel grote schade op latere leeftijd voor het kind tot gevolg, of toewijzing van het verzoek met potentieel schade in de ontwikkeling van het kind op korte termijn.
Advies Raad voor de Kinderbescherming
Om deze reden laat de rechtbank zich vrijwel altijd adviseren door de RvdK. Deze stelt een gezinsonderzoek in en adviseert de rechtbank. In de hier te bespreken procedure had het hof aan de Raad verzocht een dergelijk onderzoek te verrichten. De vraag die de RvdK moest beantwoorden was of de weigering van het kind om geen omgangsregeling te willen vanuit het kind zelf kwam, of dat dit was ingegeven door de (v)echtscheiding tussen de ouders. De Raad kon deze vraag echter niet eenduidig beantwoorden. De Raad was wel van oordeel dat de huidige situatie van het kind zorgelijk was. Omdat het kind nu (sinds kort) rust had, adviseerde de RvdK om geen omgangsregeling vast te stellen.
Hof: afwijzing verzoek
Omdat het kind aangaf geen omgangsregeling te willen en de Raad een omgangsregeling ook onwenselijk achtte, bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank. Desondanks kon het hof – mede vanwege de beperkte mogelijkheden – niet onderzoeken wat de achterliggende oorzaak was dat het kind geen omgangsregeling wilde.
Tot slot
De ouders zijn de wettelijk vertegenwoordiger van een kind. Een verzoek tot het vaststellen, wijzigen of beëindigen van een omgangsregeling verloopt daarom in beginsel via de ouders. Onder voorwaarden kan ook een kind ook zelf een verzoek indienen. Het kind moet dan in principe 12 jaar of ouder zijn. In een aparte blog bespreekt onze advocaat hoe dit in zijn werk gaat.