Als een partij een vordering op een andere partij heeft, dan moet deze partij tijdig aanspraak maken op nakoming. Doet die partij dat niet, dan loopt deze het risico dat de vordering na verloop van tijd verjaart. Bij onder meer loonvorderingen in het arbeidsrecht is deze termijn gesteld op vijf jaar. Door middel van een stuitingsbrief kan de schuldeiser een dergelijke verjaring voorkomen. Recent zag een schuldeiser zijn loonvordering verloren gaan omdat zijn schuldenaar met succes een beroep op verjaring kon doen en de stuitingsbrief de verjaring ter zake niet had gestuit. Aan welke vereisten een stuitingsbrief dient te voldoen bespreekt onze advocaat verbintenissenrecht aan de hand van dit arrest.
Onrechtmatige tewerkstelling werknemer
Het ging in de procedure om een bloemenveiling, Hamifleurs. Deze onderneming was opgericht in 1984. Op 1 augustus 2008 nam de directeur een werknemer aan om arbeid voor de onderneming te gaan verrichten. Kort daarop werd de directeur strafrechtelijk in verzekering gesteld omdat hij wist, althans behoorde te weten dat de werknemer wederrechtelijk in Nederland verbleef. De directeur werd voor dit feit op 14 maart 2018 strafrechtelijk veroordeeld tot een geldboete van €10.000,-.
Stuitingsbrief door gemachtigde
De werkzaamheden van de werknemer werden mede hierdoor op 12 maart 2012 beëindigd. Omdat de werknemer evenwel aanspraak wilde maken op achterstallig loon, schakelde hij een gemachtigde in die namens hem een brief opstelde en richtte aan de directeur van de onderneming. In de brief nam de gemachtigde onder meer op: “Tot slot dient u deze brief aan te merken als een stuiting van eventuele verjaringen en behoudt cliënt zich ondubbelzinnig het recht voor op nakoming van uw verplichtingen (…). Deze mededeling richt zich tevens tot vennootschappen waarvan u middellijk of onmiddellijk directeur of eigenaar en/of aandeelhouder bent (..)”.
Per 14 augustus 2013 nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar?
Aldus was de werknemer van oordeel dat deze brief (gedateerd 14 augustus 2013) kon worden opgevat als stuitingsbrief, zodat een nieuwe verjaringstermijn was gaan lopen. In 2018 startte hij daarom een procedure om aanspraak te maken op betaling van achterstallig loon welke inmiddels was opgelopen tot een hoogte van ruim €60.000,-. De kantonrechter wees de vorderingen van de werknemer bij vonnis van 22 augustus 2018 af en was van oordeel dat de vorderingen waren verjaard. Het beroep op stuiting door middel van voornoemde brief kon hem niet baten.
Hoger beroep: vordering wel degelijk gestuit?
In hoger beroep voerde de werknemer aan dat de vordering wel degelijk rechtsgeldig was gestuit. Ten eerste voerde hij aan dat de strafrechtelijke vervolging jegens de directeur kon worden aangemerkt als daad van rechtsvervolging in de zin van art. 3:317 BW: volgens de werknemer wist de directeur in aanloop van de strafzitting namelijk dat hem werd verdacht dat hij de werknemer uitbuitte door onderbetaling (althans, door geen loon te betalen). Volgens de werknemer maakte het voor een stuiting niet uit of dit civielrechtelijk of strafrechtelijk van aard is.
Hof: brief voldoet wel aan eisen van art. 3:317 BW
Anders dan Hamifleurs in hoger beroep bepleitte, voldeed de brief volgens het hof wel aan de eisen van art. 3:317 BW. Uit de brief moet blijken dat de schuldeiser ondubbelzinnig het recht behoudt op betaling. Dat in dit geval de brief de hoogte van het loon niet noemde, maakt niet uit. Het hof overwoog dan ook dat de stuitingsbrief wat betreft inhoud correct om de loonvordering te stuiten.
Verkeerde adres?
Wel was punt van geschil dat de schuldeiser de brief had geadresseerd aan het verkeerde adres: de gemachtigde van de werknemer had de brief gericht aan de directeur die hem had aangenomen, maar voor een rechtsgeldige stuiting had de schuldeiser de brief in dit geval moeten betekenen aan het bestuur van Hamifleurs. Zij waren immers formeel de werkgever. Het hof sloot niet uit dat de directeur op enig moment bestuurswerkzaamheden had verricht voor Hamifleurs, maar nu de schuldeiser daarover niets had gesteld, liet het hof dit aspect verder buiten beschouwing. De vordering was dus op basis van de enkele brief niet gestuit.
Kan strafrechtelijke vervolging worden aangemerkt als stuitingshandeling?
Voor wat betreft de strafrechtelijke vervolging oordeelde het hof dat dit niet voldoende is voor een stuitingshandeling. De in art. 3:316 BW genoemde daad van rechtsvervolging moet namelijk worden geïnitieerd door de crediteur zelf of door iemand die bevoegd is hem te vertegenwoordigen. Dit is mede bedoeld om ervoor te zorgen dat de debiteur weet wat er van hem wordt verwacht. Ingeval van een strafrechtelijke vervolging is daarvan in dat geval geen sprake.