Wanneer aan een voorwaardelijke invrijheidstelling bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, kan diegene deze voorwaarden laten toetsen. De rechtmatigheid van de voorwaarden wordt dan beoordeeld door het RSJ of door de (civiele) rechter. Als die concludeert dat een of meer bijzondere voorwaarden niet rechtmatig of disproportioneel zijn, kan de voorwaarde worden opgeheven of gewijzigd. Hoe dit werkt en wanneer dat mogelijk is, legt onze advocaat strafrecht uit aan de hand van een recente kort gedingprocedure.
Voorwaardelijke invrijheidstelling: algemene en bijzondere voorwaarden
Aan een voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen algemene en bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Bijzondere voorwaarden hebben veelal betrekking op het gedrag van de gedetineerde. De (bijzondere) voorwaarden die kunnen worden opgelegd staan limitatief opgesomd in art. 15a Wetboek van Strafrecht. De (ex-)gedetineerde kan onder meer een locatieverbod worden opgelegd, een meldplicht, een contactverbod, een onder behandeling stelling en een alcohol- en drugsverbod. Overige voorwaarden zijn onder meer (art. 15a Sr):
5°.een verbod op het gebruik van verdovende middelen of alcohol en de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
6°.opneming van de veroordeelde in een zorginstelling gedurende een bepaalde termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd;
7°.een verplichting zich onder behandeling te stellen van een deskundige of zorginstelling gedurende een bepaalde termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd (…)
Het OM kan aan een bijzondere voorwaarde elektronisch toezicht koppelen.
Bijzondere voorwaarden
In deze procedure was A veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Hij kon aanspraak maken op VI, maar aan die VI was als bijzondere voorwaarde gekoppeld: een contactverbod met (de ouders van) zijn ex-partner, een meldplicht bij de reclassering en een straatverbod.
Bijzondere voorwaarden opheffen of wijzigen?
A spande een kort geding aan en stelde zich op het standpunt dat deze bijzondere voorwaarden deels moesten worden opgeheven, dan wel gewijzigd. Hieraan legde hij ten grondslag dat hij ten gevolge van het locatieverbod niet in staat was om het meest dichtstbijzijnde ziekenhuis te bezoeken. Daarnaast liep eerder een procedure tot ondertoezichtstelling van zijn zoon en was inmiddels een omgangsregeling vastgesteld. Door de bijzondere voorwaarden werd hij naar zijn mening in zijn rechten aangetast.
Belangenafweging
De rechter maakte aansluitend een belangenafweging. Die pakte echter in het nadeel van A uit: dat kwam omdat A onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij zich voor specifieke – gestelde – behandelingen noodzakelijkerwijs bij het vlak bij hem gevestigde ziekenhuis diende te wenden. Hij had niet aangetoond welke noodzaak er was om naar dit ziekenhuis te gaan en welk nadeel er zou zijn indien hij zich tot een ziekenhuis elders zou wenden.
Onvoldoende onderbouwing voor gesteld belang
Ten aanzien van de omgangsregeling met de zoon oordeelde de rechter dat nog geen concrete omgangsregeling was vastgesteld en hoe deze eruit zou komen te zien. Het door A gestelde belang: dat hij door de bestaande bijzondere voorwaarden niet (geheel) in staat zou zijn om de omgangsregeling na te komen, kon hij onvoldoende onderbouwen.
Belangen van overige betrokken mede redengevend
Tot slot overwoog de rechtbank dat A weliswaar heeft bepleit dat hij door de bijzondere voorwaarden in zijn rechten wordt aangetast, maar dat het OM in redelijkheid verzoeken die betrekking hebben op de voorwaardelijke invrijheidstelling beoordeelt. Dat de VI thans een beperkend effect op A had stond dan wel vast, maar daarbij moest tevens voor ogen worden gehouden de belangen die slachtoffers hadden bij het ongewijzigd in stand houden van de bijzondere voorwaarden.