Binnen het strafrecht gelden andere termijnen voor het instellen van hoger beroep dan in het civiele recht of het bestuursrecht. Waar binnen het civiele recht over het algemeen een hoger beroepstermijn van 3 maanden geldt (4 weken ingeval van kort geding), is deze in het strafrecht over het algemeen slechts twee weken (veertien dagen). Wanneer de termijn voor hoger beroep begint te lopen, wanneer welke termijn van toepassing is en wanneer een ingesteld hoger beroep buiten de termijn nog ontvankelijk is, bespreekt onze advocaat strafrecht aan de hand van een recent arrest.
Hoofdregel strafrecht: hoger beroep binnen veertien dagen
Net als in het civiele recht zijn er doorgaans twee partijen die in hoger beroep kunnen gaan tegen een vonnis van de rechtbank. In het strafrecht zijn dat zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie. De hoofdregel is eenvoudig: als het gaat om een vonnis van de kantonrechter, de politierechter of de meervoudige kamer, is de termijn voor hoger beroep 14 dagen.
Bijzondere termijnen binnen het strafrecht
Daarnaast gelden nog een aantal speciale termijnen. Als het bijvoorbeeld gaat om een besluit van de rechter-commissaris tot een onmiddellijke opheffing van de inverzekeringstelling, kan het openbaar ministerie binnen 14 dagen tegen dat besluit hoger beroep instellen (art. 59c WvSv). Van een besluit van de RC tot invrijheidstelling van een verdachte die in bewaring zit, geldt ook een termijn van veertien dagen (art. 64 WvSv). Tot slot kan een verdachte tegen een beschikking van de rechtbank tot gevangenhouding of gevangenneming binnen drie dagen in hoger beroep (art. 71 WvSv). De termijn van drie dagen geldt ook voor de afwijzing op het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. In het Wetboek van Strafvordering wordt per specifieke situatie toegelicht of hoger beroep mogelijk is en zo ja, binnen welke termijn.
Aanvangstermijn hoger beroep
Van belang is ook om te weten wanneer de termijn voor hoger beroep aanvangt. De hoofdregel hiervoor staat genoemd in art. 408 WvSv. De termijn begint te lopen vanaf de dag ná de uitspraak als:
1) de verdachte op de strafzitting aanwezig was;
2) als hij de dagvaarding persoonlijk heeft ontvangen,
3) als uit omstandigheden blijkt dat de verdacht bekend was met de zittingsdatum;
4) als uit omstandigheden blijkt dat de verdacht bekend was met de einduitspraak: hier geldt dat de termijn begint te lopen vanaf de datum dat de verdachte bekend is geraakt met het vonnis.
Als het vonnis bijvoorbeeld wordt gewezen op een woensdag, dan kan tot en met uiterlijk de donderdag twee weken daarop hoger beroep worden ingesteld. Als de strafzitting was geschorst, gelden andere voorwaarden.
Hoger beroep buiten termijn: niet-ontvankelijk
Als de verdacht buiten de termijn hoger beroep instelt, dan wordt de verdachte door het hof niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat het vonnis definitief is en dat de straf ten uitvoer zal worden gelegd. Recent wees de Hoge Raad een arrest en gaf weer onder welke omstandigheden een hoger beroep buiten de termijn toch mogelijk was. De Hoge Raad verwees hierbij aan naar onder meer zijn eerdere arrest van 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587. In het eerste arrest gaf de verdachte bij het verhoor bij de R-C aan dat hij geen snelrechtzitting wenste. Daardoor mocht hij erop vertrouwen dat de terechtzitting niet op korte termijn zou plaatsvinden. Dat gebeurde echter wel. De zittingsdatum werd bepaald op 26 januari 2017, maar de raadsvrouw van de verdachte gaf aan op die datum niet te kunnen. De dagvaarding voor deze datum werd 19 januari 2017 aan verdachte persoonlijk betekent. Aldus deed de omstandigheid van het hiervoor genoemde art. 408 onder 2) zich voor. De datum voor het hoger beroep begon aldus te lopen vanaf 27 januari 2017. Het op 9 maart ingestelde hoger beroep was aldus buiten de termijn. Dit leidde tot een niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.
Hoger beroep buiten termijn enkel ingeval van bijzondere omstandigheden
De Hoge Raad overwoog – wederom – dat een hoger beroep buiten de termijn enkel mogelijk is als er sprake is van bijzondere, niet aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan ambtelijke informatie waardoor de verdachte mocht verwachten dat de zitting op een andere datum zou plaatsvinden.