In de wet is vastgelegd op welke wijze het gezag van een of beide ouders beëindigd kan worden. In dat geval wordt gesproken van een gezagsbeëindigende maatregel . Het kenmerkende karakter hiervan is dat het gezag niet wordt gewijzigd op verzoek van een of beide ouders, maar (gedwongen) op verzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Aan welke voorwaarden moet worden voldaan voor een gezagsbeëindigende maatregel, bespreekt onze advocaat personen- en familierecht aan de hand van een recente uitspraak.
Wat houdt een gezagsbeëindigende maatregel in?
Een gezagsbeëindigende maatregel (ook wel: ontheffing of ontzetting uit het ouderlijk gezag) heeft tot gevolg dat het ouderlijk gezag van een of beide ouders wordt beëindigd. De rechtbank benoemt in dat geval een instelling (doorgaans bureau jeugdzorg ) als voogd. Die oefent dan voortaan met uitsluiting van de ouders het gezag uit. Als de ouders het ouderlijk gezag weer terug willen, dienen zij daarvoor een verzoek in te dienen bij de rechtbank. De rechtbank kijkt daarbij ongeveer naar dezelfde voorwaarden als bij de gezagsbeëindigende maatregel, namelijk of herstel van het gezag in het belang is van het kind en of de ouder duurzaam, dat wil zeggen stabiel en voor de lange termijn, in staat is om de verantwoordelijkheid voor het kind te dragen voor wat betreft de zorg en opvoeding.
Voorwaarden voor gezagsbeëindigende maatregel
Daarentegen zijn de voorwaarden voor de gezagsbeëindigende maatregel als volgt:
Art. 1:266 lid 1 en 2:
1. het gezag kan worden beëindigd als een kind zodanig opgroeit, dat het in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Daarbij moet zijn voldaan aan de voorwaarde: dat de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding kan dragen binnen een aanvaardbare termijn, of:
2. als de ouder het gezag misbruikt.
Verantwoordelijkheid binnen aanvaardbare termijn
In de hier te bespreken procedure ging het om een moeder die voor de geboorte van het kind uit het ouderlijk gezag was ontzet. Het kind verbleef na de geboorte in een pleeggezin. De rechtbank in eerste aanleg had de GI (Bureau Jeugdzorg) tot voogd over het kind benoemd. Tegen deze beslissing stelde de moeder hoger beroep in. Bij het hof stelde zij zich op het standpunt dat er geen sprake was van dusdanige problematiek dat het niet bij haar zou kunnen wonen. Ook was zij van mening dat niet was voldaan aan het criterium: aanvaardbare termijn. Omdat het kind direct na de geboorte in een pleeggezin was geplaatst, was de moeder van oordeel dat zij nooit de kans heeft gehad om zich te kunnen bewijzen. Bovendien was zij van mening dat zij teveel met de vader werd vereenzelvigd, die in detentie verkeerde.
Relevante aspecten voor gezagsbeëindiging
Het hof was daarentegen van oordeel dat het in het belang van het kind was dat het gezag van de moeder beëindigd zou blijven. De reden daarvoor was dat ook het hof van oordeel was dat de minderjarige zodanig zou opgroeien dat het ernstig in zijn ontwikkeling zou worden bedreigd als de moeder met het ouderlijk gezag zou worden bekleed. Daarnaast achtte het hof van belang dat de moeder niet in staat was om binnen een aanvaardbaar te achten termijn de zorg en opvoeding over het kind te dragen. Zo lukte het de moeder bijvoorbeeld niet om zelfstandig een huishouden te voeren: zij had daarbij namelijk sterke begeleiding nodig. Daarnaast liet de moeder volgens de GI tijdens de contactmomenten onvoldoende groei in haar opvoedcapaciteiten zien.
Overwegingen hof
Tot slot achtte het hof het van belang dat de moeder nog een relatie had met de vader en dat zij niet van plan was deze te beëindigen. Het was onvoldoende zeker wanneer de vader weer in beeld zou komen om zijn opvoedersrol te vervullen. Naar het oordeel van het hof dienden de aanwezige veiligheidsrisico’s die het kind liep te worden uitgesloten. Aldus werd het gezag van de moeder beëindigd en bleef de GI aangesteld als voogd over het kind.