Het komt soms voor dat een omgangsregeling niet goed verloopt, of niet van de grond komt. Als in een dergelijk geval zorgen zijn over de ontwikkeling van het kind, kan de rechtbank een ondertoezichtstelling (OTS) uitspreken. Wanneer gebeurt dit en kan dat eventuele consequenties hebben voor de omgang? Dit bespreekt advocaat personen- en familierecht Edward Appelman aan de hand van een recente uitspraak.
Wat is een ondertoezichtstelling?
Een ondertoezichtstelling is een kinderbeschermingsmaatregel en alleen de rechtbank kan dit uitspreken. De rechtbank kan dat doen als er (ernstige) zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, maar als de ouders naar verwachting over een korte tijd wel weer over de kinderen kunnen zorgen. Een (eerste) OTS duurt 12 maanden waarbij de ouders verplichte begeleiding krijgen. Als de Jeugdbeschermer het noodzakelijk acht, kan deze aan de rechtbank om een verlenging vragen voor de duur van 12 maanden.
Omgangsregeling tijdens een ondertoezichtstelling
In de hier te bespreken zaak ging het om een uitspraak van het hof Amsterdam (21 juni 2022). De vader had een omgangsregeling met zijn kind van 9 jaar en zag het elke weekend vanaf vrijdag van 18.00 tot zondag 19.30. Op een gegeven moment ontstonden zorgen over het kind en sprak de rechtbank, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, een ondertoezichtstelling uit. Deze was van kracht sinds 15 maart 2021. Tegelijkertijd met de rechtbankuitspraak werd de omgang ingekort: nu had de vader omgang met het kind elke twee weken op zaterdag van 9.00 tot 19.30. In overleg met Bureau Jeugdbescherming kon de omgang alsnog worden uitgebreid.
Bureau Jeugdbescherming: inkorting omgangsregeling en voorwaarden
Echter was de vader met zowel de ondertoezichtstelling als de inkorting van de omgang niet eens; hij tekende hoger beroep aan. Toch vond Jeugdbescherming beide maatregelen noodzakelijk, omdat zij zorgen had over drugsgebruik bij de vader. Als verweer gaf de vader aan dat hij nu teveel werd beperkt in de omgang, terwijl deze goed verliep en hij bovendien afhankelijk was van Bureau Jeugdbescherming voor wat betreft een eventuele uitbreiding. Hij gaf ook aan dat zijn kind hem nu veel miste.
Negatieve drugstesten en hulpverlening
Evenwel was Bureau Jeugdbescherming onverbiddelijk: zij had de gegronde vrees dat de vader drugs gebruikte in aanwezigheid van het kind. Zij wilde daarom dat de vader vier achtereenvolgende maandagen een negatieve drugstest kon overleggen. Nu wilde de vader vooral zelf kunnen bepalen wanneer hij deze overlegde. Wel stond de vader open voor hulpverlening op de woensdag, waarbij de vader emotieregulatie training en opvoedondersteuning zou volgen. In hoger beroep gaf Bureau Jeugdbescherming aan dat de omgang kon worden uitgebreid als dit alles goed verliep en hij bovendien aldus vier achtereenvolgende maandagen de negatieve drugstesten kon overleggen.
Hof: voorwaarden door vader (nog) niet vervuld
In hoger beroep oordeelde het hof dat de vader en Bureau Jeugdbescherming van mening verschilde over de vraag of de vader de gemaakte veiligheidsafspraken voldoende nakwam. Evenwel sloot het hof zich aan bij de rechtbank en vond dat de vader (nog) niet voldoende aan de gestelde voorwaarden had voldaan. Het hof vond dat de gestelde voorwaarden bovendien niet onredelijk waren. Wél was duidelijk dat de vader bereid was om zich te houden aan de gemaakte afspraken, zodat de verwachting was dat op korte termijn alsnog uitbreiding mogelijk zou zijn. Maar de vader moest aldus ook laten zien geen drugs meer te gebruiken.
Beëindiging ondertoezichtstelling?
In deze procedure was de verwachting dat de omgangsregeling op korte termijn weer kon worden uitgebreid. De ondertoezichtstelling duurt voort tot 15 maart 2022. Als tegen die tijd bij Bureau Jeugdbescherming geen zorgen meer aanwezig zijn – waaronder (vermeend) drugsgebruik bij vader – is de verwachting dat de rechtbank de ondertoezichtstelling zal beëindigen.