In een rechtszaal kunnen emotioneel ingrijpende zaken afspelen. In een recente procedure voeren partijen een procedure omtrent de as van de overledene en verschillen daarbij van mening over de vraag wat de intentie van de overledene is geweest met het invullen van het wensenboekje. Onze advocaat personen- en familierecht bespreekt deze ingrijpende zaak.
Testament
De overledene (respectievelijk de vader en echtgenoot van partijen) heeft bij testament van 11 december 2012 zijn echtgenote benoemd tot enig en algeheel erfgenaam. Op 30 augustus 2014 heeft hij een wensenboekje ingevuld waarin hij verklaart dat zijn as zou worden verstrooid en dat hij geen gedenkplaatje wenste. Na het overlijden heeft eiseres, de dochter (en thans stiefdochter van echtgenote) beslag gelegd op de urn en is de urn in bewaring gegeven aan het crematorium.
Het geschil
In de procedure bij de rechtbank vordert de dochter dat de echtgenote een klein deel van de as van haar vader aan haar ter beschikking zou stellen zodat zij dit in een sieraad zou kunnen bewaren. Zij legt daaraan ten grondslag dat het de vermoedelijke wens van haar vader was dat zij ‘iets tastbaars’ van hem zou krijgen in de vorm van as. Subsidiair legt zij aan haar vordering ten grondslag dat als dit niet zou stroken met de wens van haar vader, op deze wijze tegemoet wordt gekomen aan de wensen van alle partijen. De dochter zou immers een klein deel van de as in een sieraad kunnen bewaren en gedaagde krijgt de mogelijkheid de as uit te strooien.
Opdracht
De eerste vraag die de rechter dient te beantwoorden is of de echtgenote degene is die verlof heeft aangevraagd om in de crematie van de vader te voorzien. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Daarmee heeft de echtgenote ook de bevoegdheid om te voorzien in de bestemming van de as overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene.
Verklaringen?
In de procedure legt de echtgenote een schriftelijke verklaring over waarin staat vermeld dat de vader wilde dat zijn as na zijn overlijden zou worden verstrooid en geen gedenkplaats wilde in verband met de familieverhoudingen. De dochter verklaart in 2012 hierover een gesprek te hebben gehad met haar vader, waarin hij dit inderdaad bevestigde. Maar toen de dochter aan haar vader vroeg of zij wat as kon houden ter nagedachtenis, antwoordde hij (op zijn Brabants): ‘dan moete da lekker doen’. Op basis hiervan is zij van mening dat haar vader hiertegen geen bezwaren had.
Oordeel rechter
Al is de wens van de dochter emotioneel aangrijpend, is het oordeel van de rechter strikt. De rechter oordeelt dat zelfs indien dit gesprek zou hebben plaatsgevonden, het de kennelijke wil van de vader is geweest blijkens het wensenboekje om de as uit te strooien. De reden hiervoor is dat uit het wensenboekje niet kan worden afgeleid dat de vader had gewild dat er een deel van de as zou worden bewaard. Dit wordt tevens bevestigd doordat de vader heeft aangegeven geen gedenkplaatje te willen. Er werd dan ook niet tegemoet gekomen aan de wens van de dochter en haar vordering werd afgewezen.