Met de komst van de AVG in mei 2018 jl. is het vraagstuk van privacy (nog) meer van belang geworden. Met regelmaat wordt gebruik gemaakt van camera’s om eigen percelen in de gaten te houden. Dit is geoorloofd, maar van belang daarbij is wel dat privacyrechten van anderen worden gewaarborgd. Recent boog de rechtbank Gelderland zich over de vraag of het in een gegeven situatie toegestaan was dat een partij een camera in de eigen tuin had opgehangen. Onze advocaat verbintenissenrecht bespreekt het vonnis.

Relevante kaders

Over het algemeen geldt dat het plaatsen van een camera op eigen grond geoorloofd is. De redenen daarvoor kunnen divers zijn, maar dit gebeurt met name om eigendommen te beschermen tegen bijvoorbeeld vernieling of diefstal. De grenzen van het geoorloofde gebruik daarvan worden ingegeven door bescherming van het recht op privéleven, zoals neergelegd in art. 10 Grondwet en art. 8 EVRM.

Procedure

In de hier te bespreken procedure was de eisende partij, A, een koppel op oudere leeftijd. Lange tijd was er goed contact met de naaste buren (B), maar dat raakte na verloop van tijd gebrouilleerd. Aanleiding daarvoor was dat tussen de percelen een buxushaag was gepland, waarvan na achteraf bleek dat die op het perceel van B stond. Aldus was dit hun eigendom. Aansluitend daarop haalden ze de buxushaag weg en plantte een beukenhaag op hun perceel.

Deskundigenonderzoek

Na verloop van tijd stierf de beukenhaag om onbekende redenen af. B schakelde daarop een deskundige in en die constateerde dat de beukenhaag vergiftigd was. Dit leverde voor B geen nadere twijfel op omtrent het voornemen om een camera op hun perceel te plaatsen. Deze had uitzicht op de erfgrens en voor een (klein) deel op het perceel van A.

Gerechtelijke procedure

A was het met de plaatsing van de camera niet eens en startten daarop een gerechtelijke procedure. Daarin vorderden zij dat B de camera zou weghalen. Volgens hen leverde die plaatsing namelijk een schending op van hun recht op privacy.  Daarentegen stelde B zich op het standpunt dat plaatsing van de camera geoorloofd was mede gelet op het belang dat zij hadden bij bescherming van hun eigendommen. Ook mede vanwege de beweerdelijk agressieve houding van A, stelde hij zich op het standpunt dat plaatsing van de camera gerechtvaardigd was.

Recht op bescherming van privéleven

De rechter overwoog als volgt. In de procedure botsten twee rechten, namelijk enerzijds het recht op bescherming van privéleven en anderzijds het recht van B om een camera op te mogen hangen om zijn eigendommen te beschermen. Die belangenafweging viel in het voordeel van A uit, want de rechter overwoog op basis van de camerabeelden dat een klein deel van het perceel van A zichtbaar was. Daardoor stond vast dat er sprake was van een inbreuk op de privacy. Wel onderzocht de rechter of er een rechtvaardigingsgrond was, maar mede gelet op het karakter van de procedure – een kort geding – was nadere bewijslevering niet mogelijk. B kon daarom ook niet nader onderbouwen waarom er een rechtvaardigingsgrond zou zijn. Wel concludeerde de rechter op voorhand dat die rechtvaardiging er echter niet was, omdat B zelf had erkend dat de camera ook een andere locatie binnen het perceel zou kunnen worden geplaatst. Gelet daarop werd B veroordeeld om de camera weg te halen.

Waarom ons

Gratis kennismakingsgesprek

5000+ zaken behandeld

Flexibel én voordelig

Ook pro-deo

30+ jaar ervaring

Door Edward Appelman op 21 mei 2019 Leestijd: 3 minutes