Door Edward Appelman op 11 oktober 2018 Leestijd: 2 minutes
Als een schuldeiser een vordering op zijn schuldenaar heeft en de schuldenaar betaalt niet, dan heeft de schuldeiser de mogelijkheid
conservatoir beslag op goederen van de schuldenaar. Zulks heeft tot gevolg dat deze goederen worden ‘bevroren’. Verkrijgt de schuldeiser vervolgens een vonnis van de rechter, wordt het
conservatoir beslag omgezet in een
executoriaal beslag. Betaalt de schuldenaar nog steeds niet, kunnen deze goederen openbaar worden verkocht. In een zaak die onlangs diende probeerde de schuldenaar alsnog op opmerkelijke wijze te voorkomen dat zijn schuldeiser tot executie zou overgaan. Onze
advocaat incassorecht legt uit.
Procesverloop en feiten
De feiten. A is schuldenaar in de
procedure jegens zijn schuldeiser, de vennootschap Nagel und Hoffbaur GMBH & CO KG (hierna: NH & CO). A heeft in het verleden een bedrag geleend van €55.800 van X. Omdat X een zeker bedrag is verschuldigd aan de zonen van A in verband met een door de onderneming van de zonen voor X uitgevoerde opdracht, spreekt A af dat X de tussen hen bestaande lening zal
verrekenen met de openstaande schuld die X jegens de zonen van A heeft. Vervolgens is voor een bedrag van €37.847 verrekend. Daardoor ging de vordering van X over op de zonen van A en hebben de zonen van A ter inning van die vordering met A op 7 april 2017 een akte gesloten waarin een aantal
goederen aan hem toebehorende goederen aan zijn zonen werd overgedragen.
Executoriaal beslag
NH & CO legt op 15 augustus 2018 executoriaal beslag onder de goederen van A, waaronder de aan zijn zonen overgedragen goederen. A stelt dat NH & CO niet tot openbare verkoop van de goederen mag overgaan, omdat hij daardoor aansprakelijk zal worden tegenover zijn zonen. In het
executiegeschil vordert hij dat NH & CO de executoriale beslagen zal opheffen, zulks op straffe van een
dwangsom voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de overtreding voortduurt. A stelt een procedure in tot
schorsing van het vonnis van de rechter.
Belang bij vordering?
De rechter oordeelt dat A geen belang heeft bij deze vordering, aangezien de goederen immers niet meer aan hem toebehoren. Als de goederen worden verkocht, is in dat geval niet A die schade lijdt, maar diens zonen. Daardoor heeft hij geen belang om zich te verzetten tegen de voorgenomen executoriale verkoop. Concreet: omdat A niet het eigendom heeft van de goederen, zouden de zonen schade lijden ingeval de executoriale verkoop doorgang zou vinden. De rechter oordeelt verder dat A niet heeft onderbouwd waarom hij jegens zijn zonen aansprakelijk zou zijn.
Tussenkomst?
Verder oordeelt de rechter dat evenmin blijkt dat A, gesteld dat hij de belangen van zijn zonen in deze zou behartigen, bevoegd is om namens hen de vordering tot
opheffing van het executoriale beslag in te stellen. In dit licht is het eveneens niet begrijpelijk waarom de zonen niet hebben verzocht om
tussenkomst of voeging op grond van art. 217 Rv. In die situatie hadden de zonen immers zelf de vordering tot opheffing van het executoriale beslag kunnen instellen. De vordering van A wordt dan ook afgewezen.