Door Edward Appelman op 5 juni 2020 Leestijd: 4 minutes
Wil je dat een partij iets doet of nalaat, dan kan je daartoe een vordering instellen bij de rechtbank. Daarbij kun je tevens verzoeken dat de rechter aan de veroordeling een dwangsom zal verbinden. Elke keer dat de partij dan in strijd handelt met het vonnis, verbeurt die partij een dwangsom aan de eiser. Soms kan de vraag rijzen of een partij echter wel het verbod heeft overtreden. Hoe je in dat geval beoordeelt of de partij dwangsommen heeft verbeurd, bespreekt onze advocaat procesrecht aan de hand van een recht arrest.
Redelijke uitleg verbod
Volgens vaste jurisprudentie moet de rechter een verbod restrictief interpreteren. Kort samengevat moet het verbod redelijk worden uitgelegd, zodat niet kan worden betwijfeld dat bepaalde handelingen onder het verbod vallen. Daarbij moet de rechter het doel en de strekking van het verbod tot richtsnoer nemen. Op die manier strekt de veroordeling niet verder dan het bereiken van het daarmee beoogde doel. Niet alleen het dictum van de uitspraak is daarbij van belang, maar ook de overwegingen van de uitspraak zelf.
Aard van de zaak
Deze doctrine kan in de praktijk ingewikkeld zijn en discussies opleveren. Het is echter evident belangrijk: degene die de dwangsomveroordeling heeft gekregen, moet begrijpen welke handelingen verboden zijn. Ook de aard van de zaak kan een rol spelen. Zo speelt bij onrechtmatige hinder de aard, de ernst en de duur van de hinder alsmede de toegebrachte schade een rol. Daarbij spelen ook de plaatselijke omstandigheden een mogelijke factor, zodat de rechter kan beslissen of er sprake is van onrechtmatige hinder. Bij andere soorten verboden kan een ruimere uitleg op zijn plaats zijn.
Dwangsom bij onrechtmatige hinder
In een recent geschil had een schoenenwinkel een procedure aangespannen tegen Alliander en Liander. Alliander wilde werkzaamheden uitvoeren aan een transformatorkast. Zij had van de gemeente daarvoor een vergunning gekregen. Zij was van plan om een grote container voor de winkel van de schoenenwinkel te plaatsen. Omdat de schoenenwinkel ten gevolge hiervan omzetdeling vreesde (de etalageruit zou niet zichtbaar zijn), spande zij een
kort geding aan waarin Alliander, kort gezegd, werd verboden een container voor langere periode (drie maanden) voor haar winkel te plaatsen. Aan dit verbod koppelde de voorzieningenrechter een dwangsom van €25.000,- per dag of dagdeel dat Alliander het verbod overtrad.
Dwangsommen verbeurd?
Alliander schakelde vervolgens een derde in, waarop de derde opdracht gaf om een containerbak voor adres x te plaatsen. Per ongeluk stond de container op 1 juli en 11 juli 2019 voor korte tijd ook voor de schoenenwinkel. De eigenaresse meende dat Alliander daarom twee maal het dwangsomverbod had overtreden. Zij startte een
executie kort geding en vorderde €50.000,- aan verbeurde dwangsommen. Alliander voerde verweer.
Restrictieve uitleg
Had de eigenaresse van de schoenenwinkel gelijk? Strikt genomen wel. Het hof ging daarbij uit van een restrictieve uitleg van het doel en strekking van het dwangsomverbod, omdat het hier ging om onrechtmatige hinder. In andere situaties is een minder restrictieve uitleg meer op zijn plaats. Daarbij komt dat onrechtmatige hinder is een vrij abstract begrip is, en daardoor kan het zijn dat minder duidelijk is welke gedragingen verboden zijn. Dit komt omdat het vaak afhangt van de aard, duur en ernst van de hinder.
Overwegingen uit vonnis spelen een rol bij uitleg verbod
Het hof nam in haar beoordeling het vonnis van de voorzieningenrechter mee. In het vonnis kwam namelijk aan de orde dat de schoenenwinkel het verbod had gevraagd om omzetschade te voorkomen. Een periode van drie maanden zou leiden tot een grote mate van gederfde inkomsten omdat klanten haar etalageruit niet zouden zien. Het verbod ging daarbij om een container met de afmetingen van 2,5 lang, 2,2 meter breed en 2, 26 meter hoog.
Doel verbod: aanzienlijk omzetverlies voorkomen
Gelet op de specifieke afmetingen ging het hof ervan uit dat het doel en strekking van het verbod met zich mee bracht dat Alliander geen container mocht plaatsen met deze afmetingen en gedurende een langere periode van drie maanden. Doel van het verbod was om een aanzienlijk verlies aan omzet voor de eigenaresse van de schoenenwinkel te voorkomen.
Kleinere container en beperkte duur plaatsing: geen (onrechtmatige) hinder?
Gelet op de overwegingen van de voorzieningenrechter in zijn vonnis oordeelde het hof dat Alliander in dit geval het dwangsomverbod niet had overtreden. Dit kwam omdat de geplaatste container een stuk kleiner was (1 meter hoog), zodat geen sprake was van een voorwerp met vergelijkbare afmetingen als waarop het verbod zag. Verder was van belang dat de periode van plaatsing zeer kort was. Er was geen sprake van plaatsing gedurende een langere periode .
Hof: geen dwangsommen verbeurd
Tot slot achtte het hof van belang dat het niet aannemelijk was dat de schoenenwinkel ten gevolge van plaatsing van de container op 1 en 11 juli omzetschade had geleden, laat staan een aanzienlijk verlies aan omzet. De schoenenwinkel had daaromtrent ook niets onderbouwd. Zodoende leidde dit tot het oordeel dat Alliander het dwangsomverbod niet had overtreden en was deze dan ook niet verbeurd.