Volgens vaste rechtspraak moet de partij die het verzoek indient tot wijziging van het ouderlijk gezag, aan de hand van feiten en omstandigheden voldoende concreet maken wat er in de weg staat aan het uitoefenen van het gezag. Hoe meer omstandigheden kunnen worden aangedragen, hoe groter de kans dat het verzoek tot eenhoofdig gezag wordt toegewezen. Onze advocaat personen- en familierecht illustreert aan de hand van een tweetal gerechtelijke uitspraken welke factoren van belang zijn bij het bepalen of een ouder het eenhoofdig gezag kan krijgen.
Kans op eenhoofdig gezag: klemcriterium en belemmeringen uitoefening gezag
De eerste voorwaarde voor een toewijzing van eenhoofdig gezag, is wanneer voldaan wordt aan het
klemcriterium. Daarvan is sprake als de kinderen klem of verloren zijn tussen de ouders. Dit is de ouder – kind relatie: daarnaast kan het eenhoofdig gezag ook worden gewijzigd wegens de relatie tussen de ouders onderling. In dat geval moet de ouder aantonen om welke redenen een uitoefening van het
gezamenlijk gezag niet mogelijk is. Relevante aspecten die in beide situaties van belang zijn de wijze van communicatie tussen de ouders: is deze bijvoorbeeld blijvend verstoord en kan de communicatie niet meer worden hersteld door bijvoorbeeld mediation. Daarnaast of overleg tussen de ouders een negatieve invloed heeft op de kinderen, of een van de ouders privéproblematiek heeft dat impact heeft op de uitoefening van het gezag, of eenhoofdig gezag meer rust voor de kinderen zal creëren, of zich de situatie voordoet dat een van de ouders geen toestemming verleent voor bepaalde zaken waarvoor het gezag vereist is en tot slot of een van de ouders geen daadwerkelijke invulling geeft aan het ouderlijk gezag.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 20 juni 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2193
In deze procedure hadden de vader en de moeder twee kinderen. De rechtbank in eerste aanleg had het verzoek van de moeder om met het eenhoofdig gezag te worden bekleed, toegewezen. Wel had de rechtbank als voorlopige voorziening bepaald dat de vader voorlopig gerechtigd was tot omgang met de kinderen gedurende één uur per maand face to face en één keer per maand via Facetime. De RvdK werd vervolgens verzocht om een onderzoek in te stellen naar het vaststellen van een definitieve
omgangsregeling.
De vader ging tegen die uitspraak in hoger beroep en stelde zich op het standpunt dat hij het gezamenlijk gezag diende te hebben. De moeder stelde zich op het standpunt dat er meer rust was gekomen voor de kinderen zodra zij het eenhoofdig gezag had verkregen. Daarnaast had de vader volgens de moeder geen inzicht in zijn eigen gedrag – hij onderging behandelingen – en blokkeerde hij lange tijd het gezag van de moeder door lange tijd geen toestemming te verlenen voor speltherapie van de kinderen.
Het hof kwam in deze procedure resumerend tot de conclusie dat het in het belang van de kinderen was dat de moeder voortaan het eenhoofdig gezag zou hebben.
Gerechtshof 24 april 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1230
In deze procedure waren uit het huwelijk van de ouders twee kinderen geboren. Nadien waren de ouders gescheiden en behielden het gezamenlijk gezag. Nadien verzocht de moeder de rechtbank om haar voortaan met het eenhoofdig gezag te bekleden. De rechtbank wees dit verzoek af, omdat niet was voldaan aan het klemcriterium.
In de hoger beroepsprocedure vocht de moeder deze beslissing aan. Volgens haar was wel voldaan aan het klemcriterium. Dat kwam namelijk omdat de vader niet in staat was om gezagsbeslissingen te nemen over de kinderen, omdat hij hen niet kent en niet op de hoogte was wat er speelde in hun leven. De vader was namelijk al tien jaar buiten beeld. Bovendien had ook de RvdK beslist dat de moeder voortaan met het eenhoofdig gezag diende te worden bekleed. Volgens de moeder kwam de rechtbank enkel tot zijn oordeel omdat er in het verleden nimmer problemen waren ontstaan m.b.t. het gezamenlijk gezag, maar daardoor miskende de rechtbank dat de moeder snel diende te kunnen ingrijpen in dagelijkse kwesties die de kinderen aangingen.
De vader stelde zich daarentegen op het standpunt dat hij nimmer het ouderlijk gezag heeft geblokkeerd. Daarnaast had de moeder volgens hem onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen waaruit zou blijken dat het gezag niet gezamenlijk kon worden uitgeoefend.
In deze procedure wijzigde het hof het gezamenlijk gezag in eenhoofdig gezag: het hof overwoog dat het van belang is dat een ouder ook daadwerkelijk invulling geeft aan het gezag. Nu was gebleken dat de vader dat niet deed en er bovendien geen sprake was van constructieve communicatie tussen de ouders, bekleedde het hof de moeder met het eenhoofdig gezag.