Door Edward Appelman op 10 december 2018 Leestijd: 3 minutes
Een
bindend advies is een vorm van alternatieve geschillenbeslechting en is in zeker opzicht vergelijkbaar met mediation en arbitrage. Bij een bindend advies maken partijen de onderlinge afspraak om een bestaand geschil niet aan de overheidsrechter voor te leggen, maar aan een onafhankelijke derde. Vaak is dat een deskundige. Als een partij het niet eens is met het bindend advies, kan hij vervolgens de
vaststellingsovereenkomst laten toetsen door de overheidsrechter. Onze
advocaat procesrecht legt dit uit aan de hand van een recente
procedure bij het hof Den Haag.
Wat is een bindend advies?
Een bindend advies wordt in de praktijk meestal gegeven nadat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. In die overeenkomst maken zij de afspraak het geschil voor te leggen aan een onafhankelijke derde. Een meer gangbare toepassing van het bindend advies vindt zijn grondslag bij geschillencommissies, zoals de Geschillencommissie gezondheidszorg. Voor dergelijke bindend adviezen is doorgaans slechts een klein bedrag aan klachtengeld verschuldigd. Het nadeel van een bindend advies is dat een onwelgevallig bindend advies niet snel kan worden aangetast. Houdt een partij zich bovendien niet aan het bindend advies, dan zal alsnog nakoming moeten afgedwongen via de overheidsrechter, tenzij het bindend advies is vastgelegd in een notariële
akte: in dat geval heeft het bindend advies
executoriale kracht. Overigens levert bindend advies kostenvoordeel op en is het vaak efficiënter dan overheidsrechtspraak.
Bindend advies in de praktijk
De feiten in de hier te bespreken procedure zijn als volgt: eiser in hoger beroep, A, heeft op 15 oktober een intakegesprek gehad bij GGZ op de locatie X in verband met de behandeling van een geestelijke stoornis. Kort daarna wordt hem door GGZ medegedeeld dat zij hem niet kunnen helpen omdat de zus van A op die locatie werkzaam is en het GGZ op grond van het Handboek Arbeidsvoorwaarden en het protocol ‘Andere dan Hulpverleningsrelaties’ het beleid hanteert dat patiënten niet kunnen worden behandeld op een locatie waar een familielid in eerste graad werkzaam is.
Geschillencommissie
A is het met deze afwijzing niet eens en wendt zich tot de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg. Die doet op 16 januari 2014 uitspraak in de vorm van een bindend advies en verklaart daarbij de klachten van A ongegrond. Daarbij stelt de geschillencommissie zich op het standpunt dat GGZ een juiste belangenafweging heeft gemaakt en dat van A mocht worden verlangd dat hij zich op een andere locatie zou laten behandelen. Ook achtte de geschillencommissie het door de zus van A gestelde omstandigheid: dat zij herinnert zou worden aan een vervelende familiegeschiedenis, in deze procedure van belang.
Overheidsrechter: vernietiging bindend advies mogelijk?
Vervolgens wendt A zich met dit bindend advies tot de overheidsrechter en vordert daarvan vernietiging van het bindend advies. Ook vordert A dat GGZ zal worden veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis de behandeling van A op locatie X zal hervatten, zulks op straffe van een
dwangsom. De vorderingen worden door de rechtbank echter afgewezen, onder meer omdat de rechtbank van oordeel is dat de Geschillencommissie in redelijkheid tot het bindend advies is gekomen.
Voorwaarden voor vernietiging bindend advies
In de hoger beroepsprocedure stelt het hof voorop dat een bindend advies op grond van art. 7:904 lid 1 BW door de rechter slechts kan worden vernietigd indien gebondenheid daaraan in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. volgens het hof dient de rechter bij toepassing van dit criterium terughoudend te zijn. Vernietiging van een bindend advies is enkel mogelijk als de inhoud of de wijze van totstandkoming van het bindend advies ernstige gebreken vertoont. Op grond daarvan concludeert het hof dat A onvoldoende omstandigheden heeft aangedragen waaruit blijkt dat aan deze voorwaarden voldaan is. De door A gestelde omstandigheid: dat de behandelaars van GGZ onvoldoende hebben onderzocht of de belangen van A verenigbaar konden zijn met de belangen van zijn op locatie X werkzame zus, mag niet baten.