De maatregel waarbij het ouderlijk gezag van een of beide ouders beëindigd wordt.
Een gezagsbeëindigende maatregel vindt doorgaans plaats wanneer een gecertificeerde instelling (GI) zoals Bureau Jeugdzorg een melding doet bij de Raad voor de Kinderbescherming. De RvdK, en enkel de RvdK, kan een verzoek indienen bij de rechtbank om het gezag van de ouders te beëindigen. In dat geval wordt gesproken van een gezagsbeëindigende maatregel. De rechtbank beslist uiteindelijk op het verzoek door de RvdK. Deze maatregel valt onder de categorie kinderbeschermingsmaatregelen en is neergelegd in art. 1:266 BW.
In de procedure worden de ouders over het verzoek gehoord en opgeroepen om te verschijnen. Doorgaans wordt ook de niet-gezaghebbende ouder (als informant) uitgenodigd om zijn of haar mening over het verzoek kenbaar te maken. Als het gaat om een kind ouder dan 12, wordt het kind apart door de rechter gehoord.
De rechtbank beëindigt het gezag van de ouders doorgaans als het kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Wanneer de verwachting is dat de ouders niet op korte termijn in staat zijn om adequate zorg en opvoeding te bieden, worden de ouders uit het ouderlijk gezag gezet. Dit valt doorgaans samen met een ondertoezichtstelling en/of en uithuisplaatsing. In het laatste geval komt het kind in een pleeggezin te wonen.
Als de rechtbank het gezag van de ouders beëindigt, wordt de GI (Bureau Jeugdzorg) aangesteld als voogd. Die maakt voortaan alle belangrijke beslissingen die het kind betreft.
Als het gezag van de ouders beëindigd is, duurt dit totdat het kind 18 jaar wordt. Daarna vervalt het gezag van rechtswege. Als de ouders weer het gezag wensen en/of een omgangsregeling, dienen zij daarvoor een verzoek in te dienen bij de rechtbank.