Door Edward Appelman op 12 augustus 2019 Leestijd: 3 minutes
Een geschil draait meestal om twee partijen. Het kan echter voorkomen dat de uitkomst van dat geschil consequenties heeft voor een derde partij. Als dat het geval is, kan die partij een vordering tot tussenkomst indienen. Hoe dit in zijn werk gaat, bespreekt onze advocaat procesrecht.
Procedure tot tussenkomst
De procedure tot tussenkomst staat beschreven in art. 217 e.v. Rv. In het artikel staat dat iedere partij die belang heeft bij een tussen partijen aanhangig geschil, kan vorderen om zich daarin te mogen voegen of tussenkomen. Een partij heeft voldoende belang bij tussenkomst als zij nadelige gevolgen kan ondervinden van de procedure in de hoofdzaak.
Voeging of tussenkomst
Voeging en tussenkomst zijn twee aparte situaties. Bij voeging, zoals het woord impliceert, voegt de partij zich bij de eisende of gedaagde partij. Bij tussenkomst neemt de partij daarentegen een meer neutrale positie in het proces in. Hier wordt de procedure tot tussenkomst besproken, al zijn de voorwaarden daarvoor nagenoeg gelijk: in beide gevallen moet de partij een incidentele conclusie nemen. De inhoud van dit processtuk staat niet expliciet beschreven in Rv, maar in art. 219 Rv is wel bepaald dat de incidentele conclusie de voornaam, naam en woonplaats moet vermelden van degene die de vordering instelt. Daarnaast moet de incidentele conclusie de vordering vermelden en de gronden waarop zij berust. Bij een niet-kantonzaak moet de conclusie ook de naam van de advocaat vermelden.
Wettelijke termijnen
Bij een verzoek tot tussenkomst zijn de termijnen van belang. De partij moet een vordering tot tussenkomst indienen op of vóór de laatste datum waarop de gedaagde partij een
conclusie van antwoord moet indienen. Als de procedure schriftelijk geschiedt – zoals vaak bij kantonzaken – dan kan de partij tussenkomen vóór of op de datum waarop de laatste schriftelijke uitwisseling van partijen plaatsvindt. De tussenkomende partij mag daarbij gebruik maken van de laatste (wettelijke) dag, ook al weet zij dat de procedure al (veel) langer aanhangig is. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan dit leiden tot misbruik van (proces)recht.
Eigen vordering en voldoende belang
Aldus kent art. 217 Rv twee voorwaarden. Daarnaast moét de partij die wil tussenkomen, een eigen vordering instellen. Voor zowel de eiser als gedaagde moet namelijk kenbaar zijn wat de tussenkomende partij wenst te bewerkstelligen. Dit kan onder meer zijn: benadeling of een verlies van recht, afhankelijk van de uitspraak in de hoofdzaak of een benadeling van zijn positie. Bijvoorbeeld omdat de rechtbank een uitspraak doet in het kader van een overeenkomst tussen eiser en gedaagde waarbij een derde partij belang heeft.
Behoorlijke procesorde
Een vordering die ook aan deze voorwaarden voldoet kan door de rechtbank worden afgewezen als tussenkomst in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Één situatie waarbij dit zich kan voordoen is als tussenkomst zou leiden tot onredelijke vertraging in de hoofdzaak. Zoals genoemd is tussenkomst op de laatst mogelijke dag in beginsel geen reden om het in dit kader af te wijzen, ook al leidt de procedure dan redelijkerwijs tot vertraging.
Tussenkomst in hoger beroep
Soms kan het voorkomen dat de derde partij geen weet heeft van de procedure. Voor de derde partij is er geen mogelijkheid om hiervan op de hoogte te raken anders dan dat hij op enigerlei wijze kennis neemt van het geschil. Mocht de partij de ‘kans’ hiertoe in eerste aanleg missen, kan de partij alsnog (eerst) in hoger beroep voor het eerst tussenkomen. Daarvoor is dan uiteraard wederom van belang dat de tussenkomende partij inmiddels van de procedure wel op de hoogte is. Is arrest in hoger beroep eenmaal gewezen, dan is tussenkomst niet meer mogelijk. Tussenkomst in
cassatie is uitgesloten (vgl. HR 14 maart 2008, ECLI:NL:2008:BC6692).
Voeging in cassatie daarentegen is wel mogelijk.
Tussenkomst na procedure eerste aanleg
Nog een bijzondere situatie: het kan voorkomen dat de partij in eerste aanleg reeds is tussengekomen. Als die partij in eerste aanleg geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, zal die partij hoger beroep moeten instellen. Het is dus niet mogelijk dat die partij afwacht tot de eiser of gedaagde hoger beroep heeft ingesteld en dat die partij aansluitend ná de hoger beroepstermijn een nieuw verzoek tot tussenkomst indient (vgl. HR 1 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7324). Doet de partij dat wel, dan wordt hij niet-ontvankelijk verklaard omdat hij een eigen vorderingsrecht heeft.