Ontoerekeningsvatbaarheid is een schulduitsluitingsgrond in het strafrecht. Het is vastgelegd in art. 39 Sr en luidt: ‘Niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend.’
In tegenstelling tot een beroep op een rechtvaardigingsgrond zoals noodweer, staat ontneemt een beroep ontoerekeningsvatbaarheid niet de wederrechtelijkheid van de gedraging, maar wordt de dader van de gedraging geen verwijt gemaakt. Bij een geslaagd beroep op ontoerekeningsvatbaarheid zal ontslag van alle rechtsvervolging volgen. Dit is in grote mate gelijk aan vrijspraak, en heeft tot gevolg dat de dader in geval van een einduitspraak (dus er is geen hoger beroep door het OM ingesteld) niet opnieuw zal kunnen worden vervolgd op grond van beginsel van ne bis in idem.
Ontoerekeningsvatbaarheid moet los worden gezien van de vraag of een verdachte de maatregel terbeschikking (tbs) kan worden opgelegd. Een dader kan ontoerekeningsvatbaar worden verklaard, maar in dat geval zal de dader niet per definitie -als alternatief voor een reguliere strafsanctie- de maatregel van tbs opgelegd krijgen.