Door Edward Appelman op 19 april 2019 Leestijd: 2 minutes
Een gecertificeerde instelling (GI) zoals kan door de rechtbank worden belast met het gezag over een kind. Dat heeft ingrijpende gevolgen: de ouders verliezen (gedeeltelijk) het gezag en leidt ertoe dat de GI voortaan belangrijke beslissingen over de minderjarige mag maken met uitsluiting van de ouders. Hieraan zitten echter grenzen: de GI kan niet over alle onderwerpen beslissen. Zo werd in een recente procedure een verzoek van de GI tot vervangende toestemming om het kind een medische behandeling te laten ondergaan, door de rechtbank afgewezen. Wanneer de GI niet-ontvankelijk kan worden verklaard, wordt in deze bijdrage besproken door onze advocaat personen- en familierecht.
Belangen minderjarige
In de procedure verzocht de GI om de te verlengen. Om duidelijkheid te krijgen over het toekomstperspectief van de minderjarige, werd de mogelijkheid besproken dat beide ouders een psychiatrische gezinsopname zouden ondergaan. De vader weigerde dit. Behandeling van de minderjarige was echter ook noodzakelijk. Om die reden verzocht de GI dat het gezag van de vader gedeeltelijk, namelijk voor zover het betrekking had op de medische behandeling van de minderjarige, zou worden beëindigd. Vervolgens zou aan de hand van het onderzoek meer duidelijkheid kunnen worden verkregen over het toekomstperspectief van de minderjarige.
Vervangende toestemming is niet altijd mogelijk
Wanneer een van de ouders aan de GI geen toestemming geeft voor bepaalde gelegenheden die de minderjarig betreffen, kan de GI in bepaalde situaties vervangende toestemming vragen aan de rechter. Omdat dit handelen vaak een inbreuk kan opleveren op het gezinsleven kan dat in de praktijk in veel gevallen worden afgewend met een beroep op art. 8 EVRM. Dit artikel bepaalt namelijk dat ‘overheidsingrijpen’ zoals in dit geval door de GI, enkel mag als wordt voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Niet-ontvankelijk bij zelfstandig verzoek
In dit geval achtte de rechter het niet
mogelijk dat de GI zelf een verzoek indiende tot gedeeltelijke gezagsbeëindiging, omdat de minderjarige inmiddels ouder was dan 12 jaar. De minderjarige moest om die reden worden geacht zelf tot op zekere hoogte te bepalen op welke wijze haar belangen het meest gediend waren. De rechter kon dan ook geen vervangende toestemming geven. Omdat de minderjarige echter wel duidelijkheid wilde over haar toekomstperspectief, gaf de rechtbank de advocaten van de ouders de gelegenheid om, in afwachting van de einduitspraak, zelf de vervolgstappen te bespreken en zo nodig een verzoek indienen. In dat opzicht is het eindresultaat hetzelfde. Op deze wijze wordt echter voorkomen dat door middel van de vervangende toestemming een beslissing wordt gemaakt die tegen de belangen van de ouders en de minderjarige ingingen.