Met enige regelmaat komt binnen het arbeidsrecht aan de orde wanneer er sprake is van betaalde arbeid of van vrijwilligerswerk. De hoofdregel luidt dat er sprake is van een arbeidsverhouding als wordt voldaan aan drie elementen: loon, (persoonlijke) arbeid en gezag. Ontbreekt een of meer van deze elementen, dan is er geen sprake van een . In het ambtenarenrecht wordt deze materie iets gecompliceerder, omdat daarvoor andere regels gelden met betrekking tot de vraag wanneer er sprake is van een arbeidsovereenkomst (aanstelling). Aldus zijn ook de verschillen ten aanzien van de vraag wanneer er sprake is van vrijwilligerswerk anders. Onze
advocaat arbeidsrecht legt dit uit aan de hand van een recente
procedure waarin het hof zich over dit onderscheid uitliet.
Vrijwilligerswerk en promotie
In de procedure was de werknemer, A, aanvankelijk aangesteld als vrijwilliger met ingangsdatum 1 januari 2013. Hij bekleedde aanvankelijk de functie Manwacht A in de rang van Hoofdbrandwacht bij het brandweerdistrict Maas en Peel. Nadien werd hij met ingang van 1 januari 2016 bevorderd in de functie van Manschap B in de rang van Hoofdbrandwacht.
Procedure tot doorbetaling loon: spoedeisendheid?
A raakte per 6 november 2018 arbeidsongeschikt. Bij aanvraag van 19 december verzocht hij zijn werkgever om doorbetaling van loon. Zijn werkgever wees dit verzoek af. Aansluitend startte hij een kort gedingprocedure om de werkgever te veroordelen tot doorbetaling van loon. Een vereiste voor een dergelijke procedure is dat er sprake is van spoedeisendheid: aan die voorwaarde achtte zowel de kantonrechter als het hof voldaan, nu A de kostwinnaar was in het gezin en hij verantwoordelijk was voor het onderhouden van zijn partner en vier kinderen.
Arbeidsovereenkomst of openbare dienst?
A stelde op twee punten hoger beroep in: ten eerste dat in de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat A
niet werkzaam zou zijn op basis van een civiele arbeidsovereenkomst, maar dat hij moest worden aangemerkt als zijnde ambtenaar in dienst van de openbare orde. In het Burgerlijk Wetboek titel 7.10 is expliciet bepaald dat de wettelijke bepalingen inzake de arbeidsovereenkomst niet van toepassing zijn ten aanzien van personen in dienst van, onder meer, de staat.
Relevante criteria?
Volgens de kantonrechter was A weliswaar vrijwilliger, maar bleek uit niets dat hij
niet in de openbare dienst werkzaam zou zijn als zijnde beroepsbrandweerman. Dat sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst was volgens de kantonrechter op geen enkele wijze gebleken.
Aspecten bij beoordeling privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst
Daarentegen was A van oordeel dat wél sprake was van een civiele arbeidsovereenkomst. Dat kwam namelijk omdat hij vanaf 1 april in de hoedanigheid van arbeidscontractant-oproepkracht werkzaam was (o.a. als SIV-chauffeur en per 1 december 2017 als brandweerchauffeur zwaar). Daarnaast had A vanaf 1 april 2014 op diverse andere posten arbeid verricht op basis van een overeenkomst die kwalificeert als een naar burgerlijk recht, zodat hij aanspraak kan maken op doorbetaling van loon.
Hof: geen privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst
Op de arbeidsovereenkomst c.q. aanstelling van A was volgens hem de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR) en een Uitwerkingsovereenkomst (UWO) van toepassing, zodat er aldus sprake was van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst. Dat was van belang, omdat in art. 2:5 lid 1 was bepaald dat de werknemer aanspraak kan maken op doorbetaling van loon bij ziekte. Het hof overwoog echter dat A niet onder deze regeling viel: dat kwam omdat de arbeidsovereenkomst tussen hem en de werkgever vereiste dat deze schriftelijk werd aangegaan, in tweevoud opgemaakt en door beide partijen opgemaakt. Daarnaast was ook op geen enkele wijze voorafgaand aan de nieuwe functie per 1 april 2014 aangegeven óf, en zo ja welke bepalingen inzake de privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst van toepassing zou zijn. Aldus sloot het hof zich aan bij de beschikking van de kantonrechter in eerste aanleg en oordeelde dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. A kon aldus geen aanspraak maken op tijdens diens arbeidsongeschiktheid.