Door Edward Appelman op 15 maart 2019 Leestijd: 3 minutes
Om een buitenlands kind ter adoptie in een gezin te mogen opnemen, moet een aspirant-adoptiefouder (hierna: ouder) over een beschikken. De procedure voor die aanvraag wordt afgesloten met een gezinsonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Als die positief beslist, wordt de beginseltoestemming doorgaans door het ministerie van V&J verleend. Als echter een negatieve beschikking volgt, kunnen ouders daar een aantal stappen tegen ondernemen. Onze adoptierecht bespreekt die mogelijkheden aan de hand van een recente uitspraak.
Aanvraag beginseltoestemming
In die procedure waren de feiten relatief complex. Een ouderpaar was voorafgaand aan de aanvraag van een beginseltoestemming in contact gekomen met een kind in het buitenland. Dat is voor een adoptieprocedure in principe een belemmerende factor, omdat veel landen zijn aangesloten bij het Haags adoptieverdrag. Artikel 29 van het Hv bepaalt dat het ouders niet toegestaan is op voorhand contact te hebben met een (adoptief)kind. De achterliggende reden daarvoor is om hechting te voorkomen. Het is vaak immers nog niet zeker dat de ouders het kind kunnen adopteren als nog niet aan alle voorwaarden is voldaan.
Risicofactoren bepalend?
In de hier te bespreken procedure voldeden ouders (nog) niet aan alle voorwaarden. De minister gaf om die reden aan dat zij alsnog het hele traject dienden te doorlopen. Wel gaf de minister daarbij aan dat het ook dan niet zeker was dat de ouders alsnog het kind zouden kunnen adopteren. Vervolgens ondernamen de ouders alle stappen om alsnog een beginseltoestemming te verkrijgen. Zij volgden het gehele traject met aansluitend een gezinsonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De RvdK stond positief tegenover de aanvraag. Wel signaleerde zij een aantal risicofactoren, maar die waren onvoldoende om de aanvraag op grond daarvan af te wijzen. De ouders werden als aspirant-adoptiefouders geschikt bevonden om een kind te adopteren.
Belangen kind
Het verzoek werd ondanks het positieve rapport van de RvdK door de minister afgewezen. De reden daarvoor was dat de minister wél vond dat de risicofactoren te ingrijpend waren om een beginseltoestemming af te geven. Bovendien was de minister van mening dat er een aantal overige, niet-benoemde risicofactoren waren. De ouders voerden aan dat de belangen van het kind echter voorop dienden te staan. Dat vloeit immers ook voort uit art. 3 Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind.
IVRK in verband met beginseltoestemming
De rechtbank en de Raad van State overwogen echter dat het IVRK geen zelfstandige normstelling bevat. Dat betekent dat de Nederlandse wetgever enkel bij het tot stand brengen van nationale wetgeving rekening moet houden met het verdrag. In dit geval was art. 3 IVRK juist gewaarborgd door van ouders te verlangen dat zij over een beginseltoestemming beschikken. Het is immers in het belang van kind als de adoptiefouders geschikt zijn als ouder.
Motiveringsplicht
De Wobka bevat verder geen eigen normen op basis waarvan een omstandigheid als risicofactor wordt aangemerkt. Dat betekent dat de minister bij de beoordeling ook ruimte heeft om andere factoren mee te nemen. Daar zitten uiteraard ook beperkingen aan: als de minister meent dat een bepaalde omstandigheid een risicofactor is, dient hij dat te motiveren. Ook dient die factor betrekking te hebben op het risico dat het kind in de zorg en opvoeding wordt verwaarloosd. Een door de minister afgewezen aanvraag kan dan in bezwaar en beroep worden vernietigd.
Bezwaar, beroep en hoger beroep
Wanneer een ouder beschikking heeft ontvangen, staan een aantal mogelijkheden open. De eerste is het indienen van bezwaar, met aansluitend beroep en hoger beroep. Als de RvdK een negatief advies uitbrengt, weegt dat echter zwaar in de procedure. Bij een voorgenomen afwijzing door de RvdK krijgen de ouders doorgaans eerst de gelegenheid een zienswijze tegen het rapport in te dienen. N.a.v. de zienswijze krijgen de ouders dan een definitief rapport. De RvdK stuurt dit rapport vervolgens naar het ministerie. Vervolgens neem de minister een beslissing op de aanvraag voor een beginseltoestemming.
Second opinion of contra-expertise door RvdK
Het is vervolgens mogelijk dat die van de minister positief of negatief uitvalt (al dan niet vanwege het rapport van de RvdK). Bij een negatieve beslissing kunnen de ouders daartegen in , en . Dit is meestal op zichzelf weinig kansrijk omdat het rapport van de RvdK grote waarde toekomt. Onder omstandigheden is het mogelijk om het rapport van de RvdK aan te vechten. In dat geval zullen de ouders een
second opinion of contra-expertise moeten aanvragen. Dat kan door middel van een bij de bestuursrechter. Dan moeten de ouders wel eerst bezwaar aantekenen. Gedurende de bezwaarfase kan dan aan de rechter worden gevraagd om aan de RvdK een opdracht te geven om een nieuw onderzoek uit te voeren. Dat kan dan bijvoorbeeld plaatsvinden door de RvdK in een ander arrondissement.