In navolging van de Hoge Raad in het arrest van 8 juni 2018 (ECLI:NL:HR:2018:857) oordeelde de Rechtbank Gelderland dat de rechter een discretionaire bevoegdheid toekomt bij het al dan niet toekennen van een billijke vergoeding  in het geval een ontslag op staande voet wordt vernietigd. Daarmee wordt het arrest New Hairstyle in een omgekeerde variant gehanteerd om vast te stellen dat de billijke vergoeding van de werknemer feitelijk op nihil moet worden gesteld, afwegende alle omstandigheden van het geval. Een werkgever die aldus bij een (meestal wegens een technisch gebrek) onterecht op staande voet gegeven ontslag slechts in beperkte mate verwijtbaar heeft gehandeld, hoeft, indien goed beargumenteerd, derhalve niet altijd te vrezen voor het verschuldigd zijn van een billijke vergoeding. ECLI:NL:RBGEL:2019:2080.

Ook Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde in deze lijn: ECLI:NL:RBZWB:2017:5629

Ingeval van een ontslag op staande voet dat niet aan de wettelijke vereisten voldoet, kan de rechter de opzegging vernietigen dan wel, op verzoek van de werknemer conform art. 7:681 lid 1 aanhef en onder a BW een billijke vergoeding toekennen. De wet stelt niet met zoveel woorden de eis dat sprake dient te zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, hoewel de regering er in de parlementaire geschiedenis op heeft gewezen dat het opzeggen in strijd  met de regels de werkgever ernstig valt aan te rekenen. In rechtspraak en literatuur is er wel discussie over de vraag of er bij een niet rechtsgeldig ontslag op staande voet zondermeer een billijke vergoeding dient te worden toegekend. Verhulp is van mening dat de rechter de bevoegdheid heeft om, ingeval van de afwezigheid van verwijtbaarheid bij het niet in acht nemen van de ontslagregels, geen billijke vergoeding toe te kennen. De onderhavige zaak past in deze gedachtegang: de kantonrechter was van oordeel dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was en dat sprake was van een ontslag in strijd met art. 7:671. Er was naar het oordeel van de kantonrechter echter geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Daarbij kon naar het oordeel van de kantonrechter ook de werknemer ten aanzien van de gang van zaken het een en ander verweten worden. De kantonrechter motiveert zijn beslissing om geen billijke vergoeding toe te kennen daarnaast door te overwegen dat zelfs als over de mate van verwijtbaarheid anders zou worden geoordeeld, dat de gevolgen van het ontslag een billijke vergoeding niet rechtvaardigen. Daarbij verwijst de kantonrechter ook hier naar Hairstyle (ECLI:NL:HR:2017:1187), waarin de Hoge Raad oordeelde dat het bij het vaststellen van de billijke vergoeding ex art. 7:681 BW om gaat dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De billijke vergoeding heeft aldus de Hoge Raad geen specifiek punitatief karakter. Daarom behoort hiermee bij het vaststellen van de billijke vergoeding geen rekening te worden gehouden. De hoogte van de billijke vergoeding zal naar haar aard in relatie staan tot het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever en niet tot de gevolgen van het ontslag. Die gevolgen worden gecompenseerd door de transitievergoeding.

Niet iedere rechter deelt de mening van de Hoge Raad: Hof Den Bosch : onterecht gegeven ontslag op staande voet leidt tot toekenning van een billijke vergoeding, de ernstige verwijtbaarheid van de werkgever is daarmee een gegeven. ECLI:NL:GHSHE:2016:5001 d.d. 10 november 2016

Heeft u over deze bijdrage een vraag, neem dan contact op met onze advocaat arbeidsrecht. 

Door Edward Appelman op 22 april 2020 Leestijd: 3 minutes